ECLI:NL:RBDHA:2020:4211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AWB 20/2002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake machtiging tot voorlopig verblijf

Op 28 april 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) en een Syrische eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Mayne. De eiser had op 10 maart 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar, dat hij op 24 juni 2019 had ingediend tegen een besluit van 3 juni 2019, waarin zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken en dat de eiser verweerder op 20 januari 2020 had geïnformeerd over de gebreken in de besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat verweerder niet tijdig had beslist.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 262,50, en moet het betaalde griffierecht van € 178,- aan de eiser worden vergoed. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. De eiser heeft het recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2002

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 april 2020 in de zaak tussen

[eiser]geboren op [geboortedatum] van Syrische nationaliteit, eiser, V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. C. Mayne)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 maart 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 24 juni 2019, gericht tegen het besluit van 3 juni 2019, waarbij de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf is afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Uit artikel 76 van de Vreemdelingenwet (Vw) volgt dat, indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking omtrent de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in artikel 1a, onderdeel b van de Vw, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, Awb, wordt beslist binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiser verweerder bij brief van 20 januari 2020 heeft meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Verweerder heeft in het verweerschrift van 23 april 2020 aangegeven er naar te streven binnen twee weken een besluit op bezwaar te nemen.
Gelet hierop en op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank verweerder opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen.
De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50
(1 punt, wegingsfactor 0,5).
Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar
gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluit;
- draagt verweerder op alsnog een besluit op het bezwaar te nemen binnen twee
weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50;-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid
N. Joacim, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.