ECLI:NL:RBDHA:2020:4215

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om omgevingsvergunning voor huisvesting arbeidsmigranten

Op 8 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, Poeder Coat Westland B.V. en anderen, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland, dat een omgevingsvergunning had verleend aan een derde partij voor het planologisch strijdig gebruik van een kantoorpand voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat er geen onomkeerbare situatie dreigde en de verzoekers geen sterke twijfel aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit hadden aangetoond. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en stelde dat de situatie van de verzoekers niet zodanig was dat onverwijlde spoed vereist was. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. N. Breda, en is niet op een openbare zitting uitgesproken vanwege coronamaatregelen. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3001
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van
[verzoeker 1],
Poeder Coat Westland B.V.,
[verzoeker 3] en [verzoeker 4], gevestigd, dan wel wonende te [plaats] , tezamen aangeduid als verzoekers
(gemachtigde mr. J. Geelhoed),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: H.D. Verhey).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde partij] te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: [A] , werkzaam bij [B.V.] ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2019 (primair besluit 1) heeft verweerder aan [derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor het planologisch strijdig gebruik van het kantoorpand op het perceel Kijckerweg 105 te De Lier (hierna: het perceel) voor de huisvesting van ten hoogste 16 arbeidsmigranten voor de duur van tien jaar.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (primair besluit II) heeft verweerder aan [derde partij] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het kantoorpand op het perceel ten behoeve van de huisvesting van arbeidsmigranten.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers tegen primair besluit I ongegrond, en het bezwaar tegen primair besluit II niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Als geen onomkeerbare situatie dreigt, ontbreekt spoedeisend belang, zodat reeds daarom geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarnaast is voor het treffen van een voorlopige voorziening volgens vaste jurisprudentie slechts plaats indien sterke twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit en een zwaarwegend spoedeisend belang maakt dat het voor betrokkene onevenredig bezwaarlijk zou zijn de uitkomst van de bodemprocedure te moeten afwachten.
1.3
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. De door verweerder verleende omgevingsvergunningen zien op de activiteiten bouwen en planologisch strijdig gebruik. Voor het planologisch strijdig gebruik heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor, de kruimelgevallenregeling).
3. Verzoekers zijn gevestigd, dan wel wonen in de directe omgeving van het perceel. Zij hebben desgevraagd ter onderbouwing van het spoedeisend belang bij brief van 29 april 2020 naar voren gebracht dat moet worden aangenomen dat de omliggende bedrijven, waaronder die van hen, niet langer voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit op het moment dat de huisvesting van arbeidsmigranten conform het bestreden besluit in gebruik wordt genomen.
4. Voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit strijdig is met de bepalingen uit de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, als gevolg waarvan negatieve effecten op de bedrijfsvoering van hun bedrijven niet zijn uitgesloten, levert dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang op. Daarbij komt nog dat de beantwoording van deze vraag zich niet leent voor de beoordeling in een procedure van een verzoek om voorlopige voorziening. Evenmin valt in te zien hoe het beroep op de recente uitspraak van 22 april 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:1131), voorziet in een spoedeisend belang. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de vrees van verzoekers dat het gebruik van het perceel niet beperkt blijft tot logies, gelet op de tekst van het bestreden besluit in beginsel behoort tot het domein van de handhaving en in het kader van deze procedure in elk geval geen spoedeisend belang kan opleveren, te meer daar niet gebleken is dat er nu reeds sprake is van ander gebruik van de omgevingsvergunning dan logies, of dat van dergelijk gebruik binnen afzienbare tijd sprake zal zijn.
5. De voorzieningenrechter is samengevat van oordeel dat de door verzoekers geschetste situatie niet zodanig is dat sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Verzoekers hebben geen argumenten ingebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat de uitspraak op het beroep niet kan worden afgewacht. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond en zal worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 8 mei 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Breda, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.