1.3Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. De door verweerder verleende omgevingsvergunningen zien op de activiteiten bouwen en planologisch strijdig gebruik. Voor het planologisch strijdig gebruik heeft verweerder toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor, de kruimelgevallenregeling).
3. Verzoekers zijn gevestigd, dan wel wonen in de directe omgeving van het perceel. Zij hebben desgevraagd ter onderbouwing van het spoedeisend belang bij brief van 29 april 2020 naar voren gebracht dat moet worden aangenomen dat de omliggende bedrijven, waaronder die van hen, niet langer voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit op het moment dat de huisvesting van arbeidsmigranten conform het bestreden besluit in gebruik wordt genomen.
4. Voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat het bestreden besluit strijdig is met de bepalingen uit de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, als gevolg waarvan negatieve effecten op de bedrijfsvoering van hun bedrijven niet zijn uitgesloten, levert dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang op. Daarbij komt nog dat de beantwoording van deze vraag zich niet leent voor de beoordeling in een procedure van een verzoek om voorlopige voorziening. Evenmin valt in te zien hoe het beroep op de recente uitspraak van 22 april 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2020:1131), voorziet in een spoedeisend belang. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat de vrees van verzoekers dat het gebruik van het perceel niet beperkt blijft tot logies, gelet op de tekst van het bestreden besluit in beginsel behoort tot het domein van de handhaving en in het kader van deze procedure in elk geval geen spoedeisend belang kan opleveren, te meer daar niet gebleken is dat er nu reeds sprake is van ander gebruik van de omgevingsvergunning dan logies, of dat van dergelijk gebruik binnen afzienbare tijd sprake zal zijn. 5. De voorzieningenrechter is samengevat van oordeel dat de door verzoekers geschetste situatie niet zodanig is dat sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Verzoekers hebben geen argumenten ingebracht op grond waarvan moet worden aangenomen dat de uitspraak op het beroep niet kan worden afgewacht. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond en zal worden afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 8 mei 2020 gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Breda, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: