ECLI:NL:RBDHA:2020:4283

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2020
Publicatiedatum
14 mei 2020
Zaaknummer
19/9038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot kinderpardon

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, een Nigeriaans gezin bestaande uit een moeder en haar drie minderjarige kinderen. De aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 18 november 2019. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij niet tijdens de bezwaarprocedure zouden worden uitgezet.

De gemachtigde van verzoekers heeft op 16 april 2020 toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen. De Staatssecretaris heeft op 17 april 2020 meegedeeld zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er aanleiding is om het verzoek om vrijstelling van griffierecht toe te wijzen, waardoor verzoekers geen griffierecht verschuldigd zijn in deze procedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestaat over de uitzetting van verzoekers en heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De uitzetting is verboden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/9038
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 mei 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1976] , V-nummer: [V-nummer] , verzoekster, mede namens haar minderjarige kinderen

[minderjarige 1] , geboren op [2008], V-nummer: [V-nummer] ,
[minderjarige 2] , geboren op [2009], V-nummer: [V-nummer] en
[minderjarige 3] , geboren op [2009], V-nummer: [V-nummer] ,
allen met de Nigeriaanse nationaliteit,
hierna gezamenlijk: verzoekers
(gemachtigde: mr. C.M. Suurmeijer-Wawoe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Verzoekers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De gemachtigde van verzoekers heeft op 16 april 2020 per e-mail meegedeeld toestemming te verlenen de zaak buiten zitting af te doen.
Verweerder heeft op 17 april 2020 per fax meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. Verder heeft verweerder toestemming verleend om de zaak zonder zitting af te doen.

Overwegingen

1. Verzoekers hebben verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Gelet hierop zijn verzoekers in deze procedure geen griffierecht verschuldigd.
2. Het verzoekschrift strekt ertoe de uitzetting van verzoekers tijdens de bezwaarprocedure te verbieden.
3. Op 31 januari 2019 is namens [minderjarige 1] een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de ‘afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen’. Zowel de aanvraag als de afwijzing van 18 november 2019 hebben betrekking op het hele gezin.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekers moet worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van verweerder van 18 november 2019 tot vier weken nadat is beslist op het bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 525,- te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. van Gestel, griffier, op 6 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open