In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, een Nigeriaans gezin bestaande uit een moeder en haar drie minderjarige kinderen. De aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 18 november 2019. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat zij niet tijdens de bezwaarprocedure zouden worden uitgezet.
De gemachtigde van verzoekers heeft op 16 april 2020 toestemming verleend om de zaak buiten zitting af te doen. De Staatssecretaris heeft op 17 april 2020 meegedeeld zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er aanleiding is om het verzoek om vrijstelling van griffierecht toe te wijzen, waardoor verzoekers geen griffierecht verschuldigd zijn in deze procedure.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen geschil meer bestaat over de uitzetting van verzoekers en heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De uitzetting is verboden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Michon, in aanwezigheid van griffier mr. A.E. van Gestel. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is.