ECLI:NL:RBDHA:2020:4549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
NL20.5658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak hebben eisers, van Iraanse nationaliteit, op 3 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, ingediend op 6 juli 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van zes maanden, die op 5 januari 2019 verstreken was, niet is nageleefd. De eisers hebben verweerder op 25 oktober 2019 in gebreke gesteld, waarna de wettelijke termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. De rechtbank oordeelt dat de gevolgen van de coronamaatregelen geen invloed hebben op het vermogen van eisers om zienswijzen in te dienen. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van de uitspraak een beslissing te nemen op de asielaanvragen. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten worden begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem op 19 mei 2020, zonder openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [#]

[eiser 2], geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [#]
[eiser 3], geboren op [geboortedatum] , V-nummer: [#]
van Iraanse nationaliteit, eisers
(gemachtigde: mr. CH. Van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben op 3 maart 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 6 juli 2018.
Verweerder heeft op 6 mei 2020 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. Eisers hebben op 6 juli 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Gelet op het voorgaande had verweerder uiterlijk op 5 januari 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. De rechtbank merkt op dat de beslistermijn, die op 5 maart 2019 werd verlengd, heeft plaatsgevonden nadat de beslistermijn van zes maanden al was verstreken. Dan kan van verlenging geen sprake meer zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat eisers verweerder bij brief van 25 oktober 2019 hebben meegedeeld dat hij in gebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
9. Het beroep is kennelijk gegrond.
10. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.

Verweerschrift / beslistermijn

11. Verweerder heeft in het verweerschrift van 6 mei 2020 aangeven dat de gevolgen van het corona-virus het werkproces van de IND in ernstige mate beïnvloedt en verweerder op dit moment geen uitspraken kan doen omtrent de vraag wanneer in individuele
gevallen een besluit zou kunnen worden genomen. Dat is afhankelijk van de duur en effecten van de maatregelen in de komende maanden. Verweerder is van oordeel dat deze omstandigheden op zichzelf reeds een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb rechtvaardigen en aanleiding dienen te geven voor een maatwerkvoorziening als bedoeld in dit artikel.
Daarnaast levert de hoger dan verwachte instroom, de diversiteit in de populatie van de asielzoekers en de snelheid waarmee nieuw personeel kan worden geworven en worden ingewerkt een bijzonder geval op zoals volgens verweerder inmiddels door alle zittingsplaatsen van de rechtbank wordt aangenomen. Met name het asielrecht onderscheidt zich van andere bestuursrechtelijke deelgebieden vanwege de afwijkende regels voor de vaststelling van feiten. Het verzoek aan de rechtbank is om dat ten grondslag te leggen aan een uitspraak over het onderhavige beroep. Verweerder is van mening dat het beroep terecht is ingediend, omdat de wettelijke beslistermijn is verstreken en de ingebrekestelling van 25 oktober 2019 geldig is.
Eisers zijn al in de gelegenheid gesteld hun asielaanvraag te onderbouwen. Een eerste en nader gehoor hebben plaatsgevonden. Tot op heden heeft verweerder echter nog niet beslist op de asielaanvragen. Indien verweerder besluit een voornemen uit te brengen, dan vloeit uit artikel 3.116 Vreemdelingenbesluit voort dat de vreemdeling in beginsel in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze op het voornemen te geven, en wel binnen vier weken na ontvangst van het voornemen.
Verweerder houdt bovenop de vier weken nog rekening met een postweek, mocht zich de situatie voordoen dat de vreemdeling tijdig zijn zienswijze heeft gepost, maar dat deze niet tijdig door verweerder worden ontvangen. Indien verweerder de zienswijze heeft ontvangen, dan tracht verweerder zo snel als mogelijk, getracht wordt binnen twee weken, op de asielaanvraag te beslissen. Daarbij wijst verweerder er op dat in voorkomende gevallen, om de overschrijding van beslistermijnen te beperken, in afwijking van artikel 3.115 en 3.116 van het Vreemdelingenbesluit de termijn voor het indienen van een zienswijze wordt verkort. Verweerder streeft ernaar die situatie te voorkomen, maar is daartoe vanwege capaciteitsproblemen veelal niet in staat. Hoe korter de door uw rechtbank opgelegde beslistermijn is, hoe vaker verweerder evenwel genoodzaakt is tot deze verkorting van de termijn voor indiening van een zienswijze over te gaan.
Gelet op het voorgaande verzoekt verweerder de rechtbank om op grond van artikel 8:55d, derde lid, Awb, een andere termijn te bepalen. Verweerder heeft uw rechtbank in voorkomende gevallen verzocht om een termijn op te leggen van acht weken. Mede gelet op de gevolgen van het coronavirus zoals hierboven geschetst, verzoekt verweerder de rechtbank bij deze om een langere termijn op te leggen, namelijk van zestien weken om alsnog te beslissen op de asielaanvraag. Verweerder acht deze termijn redelijk, nu de gevolgen van de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het coronavirus voor het vermogen zienswijzen in te dienen en beslissingen te nemen op dit moment niet goed kunnen worden ingeschat. Voorts biedt deze termijn verweerder meer ruimte de asielprocedure zorgvuldig te doorlopen.
De rechtbank overweegt als volgt
12. De wetgever heeft in artikel 8:55d, eerste lid, Awb een korte termijn gesteld om het bestuursorgaan er toe te bewegen een besluit te nemen, dat gelet op de geldende termijnen al genomen had moeten zijn. De rechtbank moet er vanuit gaan dat bij het bepalen van de wettelijke beslistermijn en het opnemen van een mogelijkheid tot verlenging van de termijn in een bijzondere wet rekening is gehouden met de aard van de aanvraag waarop moet worden beslist en de tijd die daarvoor in redelijkheid nodig is. Voor asielzaken geldt op grond van artikel 42 van de Vreemdelingenwet een beslistermijn van zes maanden met in bepaalde gevallen een mogelijkheid van verlenging van negen maanden en nog eens drie maanden. Blijkens de stukken heeft verweerde pas na de beslistermijn van deze verlengingsmogelijkheid gebruikt gemaakt.
In casu is sprake van een situatie waarbinnen naleving van andere wettelijke voorschriften noopt tot het stellen van een andere termijn waarbinnen een besluit moet worden bekend gemaakt en daarvoor acht de rechtbank het volgende redengevend. Een beslistermijn van twee weken is, gelet op de betreffende wettelijke voorschriften die in een asielprocedure in acht genomen moeten worden, niet reëel. De rechtbank draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op de asielaanvraag te nemen Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat de beslistermijn geheel ongebruikt is verstreken en dat eisers reeds in de gelegenheid zijn gesteld hun asielaanvraag te onderbouwen en een eerste en nader gehoor hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet niet in hoe de gevolgen van de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het coronavirus van invloed zijn op het vermogen van (de gemachtigde van) eisers om zienswijzen in te dienen en beslissingen te nemen. Nu eisers het onderhavige beroep hebben ingesteld gaat de rechtbank er vanuit dat zij desgewenst binnen de te stellen termijn hun zienswijze indienen.
Verweerschrift / dwangsom
13. Ten aanzien van de rechterlijke dwangsom stelt verweerder zich op het standpunt dat slechts één dwangsom is verschuldigd voor eisers gezamenlijk. Hoewel eisers in casu afzonderlijke aanvragen hebben ingediend neemt deze enkele omstandigheid niet weg dat eisers een homogene groep vormen. Het betreft één gezin, hun aanvragen zijn gelijktijdig ingediend en hun asielrelazen geven blijk van een onderlinge inhoudelijke samenhang omdat zij om dezelfde reden het land hebben verlaten, zodat ook eenzelfde toetsingskader aan de orde is. De te nemen beslissingen hangen inhoudelijk dusdanig met elkaar samen dat een redelijke toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, Awb met zich brengt dat verweerder slechts één dwangsom verbeurt voor eisers gezamenlijk.

De rechtbank overweegt als volgt

14. Ten aanzien van de samenhang oordeelt de rechtbank als volgt. Nu de aanvragen gelijktijdig zijn gedaan en het familieleden betreft neemt de rechtbank aan, en verweerder heeft daarvoor ook een onderbouwing gegeven, dat de aanvragen zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke wetstoepassing met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd.
Conclusie rechtbank
15. De rechtbank ziet gelet op vorenstaande geen aanleiding af te wijken van de gedragslijn die thans door de rechtbank wordt gevolgd en beslist in deze zaak als volgt.
16. Een beslistermijn van twee weken is, gelet op de betreffende wettelijke voorschriften die in een asielprocedure in acht genomen moeten worden, niet reëel. De rechtbank ziet daarom aanleiding om in dit geval te bepalen dat verweerder binnen een termijn van uiterlijk acht weken een beslissing moet nemen op de asielaanvragen van eisers.
17. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
18. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvragen gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvragen;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van N.E. Joacim, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.