ECLI:NL:RBDHA:2020:4627
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening opvang asielzoeker in verband met acute medische noodsituatie
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een asielzoeker, geboren in Armenië. De verzoekster had tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beroep ingesteld, waarin haar werd meegedeeld dat de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) zouden worden beëindigd. Vanwege de coronamaatregelen zou de opvang echter tot 28 april 2020 worden voortgezet. De verzoekster verzocht de voorzieningenrechter om de opvang te continueren totdat op het samenhangende beroep was beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter stelde vast dat verzoekster een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorziening, omdat beëindiging van de opvang zou leiden tot een acute medische noodsituatie. De verzoekster had medische klachten en was onder behandeling van verschillende specialisten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de beëindiging van de opvang tot ernstige gevolgen zou kunnen leiden voor de gezondheid van verzoekster.
De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en beval het COA om de opvang van verzoekster te continueren totdat uitspraak was gedaan op het aan het verzoek samenhangende beroep. Tevens werd het COA veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 525,--. Deze uitspraak werd gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet openbaar kon worden gedaan, maar later alsnog openbaar zal worden uitgesproken.