ECLI:NL:RBDHA:2020:4631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
26 mei 2020
Zaaknummer
NL20.8834
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang weigering en maatregel van bewaring van een Bosnische burger in het kader van de Schengengrenscode

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Bosnische burger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 14 maart 2020 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op basis van de Schengengrenscode, omdat hij niet in het bezit was van een retourticket, hotelreserveringen en voldoende middelen van bestaan. Tevens was hem op dezelfde datum een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat de verweerder in redelijkheid de toegang heeft kunnen weigeren en dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd, aangezien de eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd die zijn verblijfsdoel en -omstandigheden onderbouwen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, ondanks zijn beweringen dat hij naar zijn halfzus in Wenen zou reizen, niet kon aantonen dat hij over de benodigde middelen beschikte. De rechtbank heeft ook overwogen dat, hoewel er onzekerheid bestond over de vluchtmogelijkheden door de coronamaatregelen, er geen aanwijzingen waren dat de vlucht van 2 mei 2020 niet zou doorgaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, en is bekendgemaakt zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8834

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Procesverloop

Op 14 maart 2020 is eiser op grond van artikel 6 in samenhang met artikel 14 van de Verordening (EU) nr. 2016/399 van 9 maart 2016 (hierna: de Schengengrenscode) de toegang tot Nederland geweigerd. Aan eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw) opgelegd.
Verweerder heeft op 10 april 2020 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft partijen op 15 april 2020 in verband met de ontwikkelingen rondom het coronavirus gevraagd om de beroepsgronden en het verweer zoveel mogelijk schriftelijk in te dienen. Daarnaast heeft de rechtbank partijen gevraagd te laten weten of zij de zaak schriftelijk of via een telefonische verbinding willen laten behandelen.
Eiser heeft op 17 april 2020 de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft zijn reactie hierop op 17 april 2020 ingediend.
Partijen hebben aangegeven dat de zaak schriftelijk kan worden afgedaan. De rechtbank heeft vervolgens, omdat zij geen nadere vragen aan partijen had, besloten het onderzoek te sluiten op 20 april 2020.

Overwegingen

1. Eiser stelt burger van Bosnië en Herzegovina te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Verweerder heeft eiser de toegang geweigerd, omdat hij niet in het bezit was van een retourticket, hotelreserveringen en geld. Ook kon eiser geen documenten overhandigen waaruit bleek dat hij plekken ging bezoeken in Oostenrijk. Evenmin had eiser toereikende bestaansmiddelen voor de duur en de vorm van het verblijf. Daarom is besloten aan eiser de onderhavige maatregel op te leggen.
3. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn. In dat kader voert hij primair aan dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij ontoereikende bestaansmiddelen heeft en niet in het bezit was van een retourticket en hotelreserveringen. Hij heeft namelijk verklaard dat hij op weg was naar zijn halfzus in Wenen, die voor hem onderdak had, voor hem zou zorgen en een retourticket zou kopen.
Subsidiair voert eiser aan dat hij niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen, nu er geen mogelijkheid bestaat om terug te vliegen naar Bosnië-Herzegovina. Na alle inspanningen die verweerder heeft betracht om de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst mogelijk te maken, zit eiser weken later nog steeds in bewaring. Op 16 april 2020 heeft de gemachtigde van eiser vernomen dat een vlucht op 1 mei 2020 is geboekt. Echter, deze vlucht is nog niet bevestigd en het is onzeker of eiser dan daadwerkelijk kan vliegen. Daarnaast wordt het Bosnische luchtruim naar alle waarschijnlijkheid binnen korte termijn gesloten.
3.1
Verweerder stelt zich het standpunt dat de gronden eiser rechtens juist zijn tegengeworpen, gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Schengengrenscode. Ten aanzien van de vertrekplicht stelt verweerder dat er vooralsnog vanuit gegaan moet worden dat eiser met de vlucht van 2 mei 2020 zal vertrekken. De doorgegeven datum van 1 mei betreft een vergissing, dit moet 2 mei 2020 zijn. Zelfs als eiser niet op 2 mei 2020 kan vertrekken, betekent dit niet dat hij niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen. Er is immers sprake van een tijdelijke belemmering. Daarnaast stelt verweerder dat eiser op grond van artikel 5, eerste lid, van de Vw verplicht is Nederland zelf te verlaten.
3.2
De rechtbank overweegt als volgt.
3.2.1
Ten aanzien van de gronden die aan zowel de toegangsweigering als de maatregel van bewaring ten grondslag liggen oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat verweerder eiser in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen dat het aan hem is om door bewijsstukken het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden aan te tonen en om met bewijsstukken aan te tonen dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. Eiser heeft echter geen enkel bewijsstuk overgelegd.
3.2.2
Ten aanzien van de vertrekplicht van eiser oordeelt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat gezien de huidige coronaomstandigheden niet met zekerheid kan worden gesteld dat eiser ook daadwerkelijk met deze vlucht zal vertrekken. Zoals verweer terecht heeft opgemerkt is dit afhankelijk van onzekere toekomstige gebeurtenissen. In dit geval is de rechtbank van oordeel dat er in het geval eiser vooralsnog vanuit gegaan moet worden dat eiser met deze vlucht zal vertrekken. Daarbij acht de rechtbank van belang dat niet in geschil is dat op dit moment het Bosnische luchtruim niet is gesloten en er geen aanwijzingen zijn dat de vlucht van 2 mei 2020 geen doorgang kan vinden.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.