ECLI:NL:RBDHA:2020:4646
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de gevolgen van een asielaanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser van Guinese nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 9 maart 2020 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 14 april 2020 door de verweerder is opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode voorafgaand aan de opheffing.
De rechtbank heeft overwogen dat de bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 19 maart 2020. Eiser stelde dat de voortzetting van de maatregel op 6 april 2020 onrechtmatig was, omdat er geen mogelijkheid was om hem over te dragen aan Spanje, gezien de uitbraak van COVID-19. De rechtbank oordeelde echter dat de asielaanvraag van eiser de maximale bewaringstermijn van zes weken niet opschortte, en dat verweerder voldoende tijd had om de asielaanvraag te behandelen binnen de geldende termijn.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, rechter, en is in het openbaar bekendgemaakt, hoewel niet op een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.