ECLI:NL:RBDHA:2020:4660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
NL20.7282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een staatloze Palestijn met internationale bescherming in Zweden niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2020 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een staatloze Palestijn afkomstig uit Syrië, die op 23 januari 2020 asiel heeft aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 20 maart 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser al internationale bescherming geniet in Zweden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek ter zitting achterwege kon blijven op basis van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen bewijs heeft geleverd van zijn verwarde toestand tijdens het gehoor en dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat eiser in staat was om gehoord te worden. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet meer naar Zweden kan terugkeren vanwege een inreisverbod tot 2024, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet betekent dat hij niet in staat is om zijn rechten in Zweden te verdedigen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast en geoordeeld dat verweerder ervan uit mocht gaan dat Zweden de Europese asielrichtlijnen naleeft.

Eiser heeft ook gesteld dat hij door de coronacrisis belemmeringen ondervindt om naar Zweden te reizen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze belemmeringen tijdelijk zijn en niet afdoen aan de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7282

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.T. van Loo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Elias).

ProcesverloopBij besluit van 20 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt een staatloze Palestijn te zijn, afkomstig uit Syrië, en te zijn geboren op 5 april 1987. Eiser heeft op 23 januari 2020 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder naar voren gebracht dat eiser al internationale bescherming heeft in Zweden en om die reden de aanvraag met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard.
3. Wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hieronder besproken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat uit het gehoor [1] blijkt dat hij een verwarde indruk maakte en dat verweerder er daarom ten onrechte van uit is gegaan dat eiser gehoord had kunnen worden.
5. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Vooropgesteld wordt dat eiser in het geheel geen stukken heeft overgelegd die betrekking hebben op zijn medisch-psychische toestand. Daar komt bij dat ook uit eisers verklaringen tijdens het gehoor niet kan worden afgeleid dat eiser een zodanig verwarde indruk maakte dat verweerder hem niet had mogen horen. Aan het begin van het gehoor is eiser uitdrukkelijk gevraagd of hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om te worden gehoord. Hij heeft die vraag zonder voorbehoud bevestigend beantwoord [2] . Uit de door eiser in beroep aangehaalde passages van het gehoorrapport blijkt onder meer dat eiser zegt dat hij vergeetachtig is en dat hij geen exacte tijdvakken en data kan noemen. Daaraan kan niet zonder meer de gevolgtrekking worden verbonden dat eiser niet in staat was om gehoord te worden. Datzelfde geldt voor de aangehaalde verklaringen van eiser dat hij ‘mentale problemen’ heeft en dat hij over zijn geestelijke problemen niet wil praten. Eiser kan immers ook andere redenen hebben om geen precieze informatie te geven of om te zeggen dat hij geestelijke problemen heeft, maar daarover geen uitleg te geven. Verweerder is daarom terecht uitgegaan van eisers verklaringen die zijn afgelegd tijdens het gehoor van 3 februari 2020.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat uit de van de Zweedse autoriteiten verkregen informatie [3] moet worden afgeleid dat hij niet meer wordt toegelaten tot Zweden en dat hij tot 2024 een inreisverbod heeft. Hij heeft weliswaar nog een verblijfsstatus, maar uit de informatie blijkt ook dat de mogelijkheid bestaat dat deze status wordt ingetrokken. Eiser voorziet problemen: hij vreest dat de internationale bescherming zijn nuttig effect heeft verloren omdat hij Zweden niet mag inreizen. Omdat hij niet in Zweden mag zijn, zal hij ook niet op de hoogte zijn van een intrekkingsbesluit en kan hij daartegen niet tijdig een rechtsmiddel instellen. Eiser vreest refoulement als hij terug moet gaan naar Zweden.
7. Uit de door verweerder opgevraagde actuele informatie van de Zweedse autoriteiten blijkt dat eiser in Zweden op 28 januari 2013 een subsidiaire beschermingsstatus heeft gekregen en dat hem op 20 november 2013 een permanente verblijfsstatus is verleend. In januari 2019 is een uitzettingsbevel gegeven door een rechtbank in Zweden vanwege strafrechtelijke aanklachten (
criminal charges). Eiser zou niet mogen (
may not) terugkeren naar Zweden tot 2024. Er loopt een onderzoek naar eisers beschermingsstatus in Zweden, maar deze is nog niet ingetrokken, aldus de Zweedse informatie.
8. Anders dan eiser heeft betoogd, kan daaruit niet worden afgeleid dat eiser niet zal worden toegelaten tot Zweden en – zo nodig – in de gelegenheid zal worden gesteld om een rechtsmiddel in te stellen tegen een besluit tot intrekking van zijn beschermingsstatus in Zweden. Verweerder heeft terecht vooropgesteld dat ten aanzien van Zweden moet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Omdat ook Zweden partij is bij de Europese asielrichtlijnen, zoals de Kwalificatierichtlijn [4] en de Procedurerichtlijn [5] , mag verweerder ervan uitgaan dat Zweden die daarin opgenomen bepalingen [6] ook bij eiser in acht zal nemen. Dat betekent dat moet worden aangenomen dat eiser tot Zweden zal worden toegelaten omdat hij nog steeds asielrechtelijke bescherming geniet en dat hij in de gelegenheid zal worden gesteld om tegen een intrekkingsbesluit in beroep te komen, waarbij naar voren kan worden gebracht dat beëindiging van eisers beschermingsstatus kan leiden tot refoulement.
9. Eiser heeft voorts in beroep betoogd dat sprake is van belemmeringen om naar Zweden te gaan. Zo heeft hij geen geld om met het vliegtuig te reizen en heeft hij ook geen paspoort. Hij moet dus over land reizen, terwijl het reizen door Europa aan banden is gelegd door de coronacrisis. Vanwege deze belemmeringen kan van eiser ook niet worden gevergd dat hij zich onmiddellijk begeeft naar het grondgebied van Zweden, aldus eiser.
10. Overwogen wordt dat eiser weliswaar heeft verklaard dat hij niet in het bezit is van documenten, zoals een paspoort of andere documenten voor grensoverschrijding, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet (alsnog) aan deze documenten kan komen. Voorts heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eisers stelling dat hij geen geld heeft, niet aan de niet-ontvankelijkverklaring in de weg staat. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat eiser begin dit jaar wel in staat was om naar Nederland te reizen en de afgelopen jaren meermaals vanuit Zweden naar diverse andere Europese landen kon reizen. Eiser moet worden meegegeven dat van een onmiddellijk vertrek naar het grondgebied van Zweden op dit moment geen sprake kan zijn vanwege de door de coronacrisis opgeworpen beperkingen in het grensverkeer. Dit moet echter als een tijdelijke belemmering van feitelijke aard worden aangemerkt [7] . Daarom doet die omstandigheid niet af aan de niet-ontvankelijkverklaring van eisers asielaanvraag. Ook de beroepsgrond die ziet op de belemmeringen om naar Zweden te gaan, treft dus geen doel.
11. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
13 mei 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rapport gehoor bescherming EU van 3 februari 2020, passages op p. 5, 6, 7 en 9.
2.Pagina 3 van het rapport gehoor bescherming EU.
3.Brief van de Zweedse autoriteiten van 11 maart 2020.
4.Richtlijn 2011/95/EU.
5.Richtlijn 2013/32/EU.
6.Met name artikel 45 en 46 van de Procedurerichtlijn.
7.Zie in dezelfde zin ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032, rechtsoverweging 3.1.