ECLI:NL:RBDHA:2020:467
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Syrische vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard wegens internationale bescherming in Zweden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Syrische vreemdeling. De vreemdeling had op 1 december 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 13 december 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vreemdeling op 2 februari 2018 internationale bescherming had gekregen in Zweden. De vreemdeling was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 januari 2020 is de vreemdeling niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn asielstatus in Zweden was vervallen. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling als erkende vluchteling in Zweden nog steeds internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft ook de argumenten van de vreemdeling over de scheiding van zijn kinderen en de bedreigingen die hij in Zweden heeft ervaren, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor het aankaarten van zijn situatie bij de Zweedse autoriteiten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.