ECLI:NL:RBDHA:2020:4703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
NL20.8350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinprocedure en asielaanvraag van een Nigeriaanse vrouw met mensenhandelverleden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 26 mei 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse vrouw, eiseres, die samen met haar minderjarige dochter asiel heeft aangevraagd in Nederland. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in Italië gedwongen is om in de prostitutie te werken en dat zij in Frankrijk bedreigd wordt door haar mensenhandelaar, waardoor zij geen aangifte durft te doen van mensenhandel. Eiseres verzoekt de rechtbank om de overdracht aan Frankrijk op te schorten, zodat zij in Nederland aangifte kan doen.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 17 van de Dublinverordening een lidstaat in bepaalde gevallen kan besluiten om een asielaanvraag te behandelen, ook al is hij daar niet verplicht. Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres aan zich te trekken, omdat de Dublinprocedure niet toelaat dat de vraag of iemand in aanmerking komt voor verblijfsrecht als slachtoffer van mensenhandel in deze fase wordt beoordeeld. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de aanvraag niet wordt opgeheven door de coronamaatregelen die de overdrachten tijdelijk opschorten.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, omdat er geen grond is om te oordelen dat de overdracht aan Frankrijk strijdig is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat eiseres in Frankrijk aangifte kan doen van mensenhandel en dat haar vrees voor ontvoering en besnijdenis van haar dochter niet voldoende is onderbouwd. De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8350
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres](V-nummer: [V-nummer 1] ), eiseres, mede namens haar minderjarige dochter
[naam minderjarige](V-nummer: [V-nummer 2] ), (gemachtigde: mr. P. Baken-Loijenga),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.F.M. Saive).
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres, mede namens haar minderjarige dochter, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen op 14 mei 2020 per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Indien partijen wel op een zitting gehoord willen worden, moeten zij dit voor 21 mei 2020 om 17:00 uur aan de rechtbank laten weten. Geen van de partijen heeft op deze brief gereageerd.
Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Eiseres stelt dat zij en haar minderjarige dochter de Nigeriaanse nationaliteit hebben en dat zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum 1] 1994 en [geboortedatum 2] 2018. Eiseres heeft op 2 november 2017 in Frankrijk een asielaanvraag gedaan. Op 5 december 2015 heeft zij in Nederland onderhavige asielaanvraag ingediend.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres is het daar niet mee eens en stelt dat verweerder gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag van eiseres alsnog aan zich te trekken. Eiseres is namelijk geholpen door een madame om naar Europa te komen en is in Italië gedwongen om voor haar in de prostitutie te werken. Zij is vervolgens gevlucht naar Frankrijk, maar ook daar is zij gevonden door de mensenhandelaar en bedreigd. Gelet daarop durft eiseres in Frankrijk geen aangifte te doen van mensenhandel en wil zij dit in Nederland doen. De aangifte van eiseres is ook uitgegeven door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) om in te plannen, maar door de coronacrisis worden er op dit moment geen verhoren afgenomen. Dat eiseres tot op heden nog geen aangifte heeft kunnen doen is dus niet aan haar te wijten. Nu in het geval van eiseres sprake is van concrete aanwijzingen van mensenhandel moet eiseres de gelegenheid krijgen om in Nederland aangifte te doen. In dit verband verwijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2019.1 Onder verwijzing naar het arrest Rantsev van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens2, voert eiseres aan dat verweerder een positieve verplichting heeft om mensenhandel aan te pakken en slachtoffers te beschermen. Dit volgt ook uit de Europese Richtlijn 2011/36 EU.3 Tot slot voert eiseres aan dat met de overdracht van haar een situatie zal ontstaan die strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres vreest namelijk dat haar minderjarige dochter in Frankrijk door haar vader wordt ontvoerd en hij haar laat besnijden. Dit vormt ook een reden waarom eiseres geen aangifte durft te doen in Frankrijk.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. In de Dublinprocedure wordt niet toegekomen aan de vraag of iemand in aanmerking komt voor verblijfsrecht als slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 21 december 2018.4 Daarom heeft verweerder in de wens van eiseres om aangifte te doen van mensenhandel ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Uit deze uitspraak volgt tevens dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien

1.ECLI:NL:RBDHA:2019:10421.

2 Arrest van 7 juli 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0107JUD002596504.
3 Richtlijn 2011/36/EU Van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad.
om de Dublinprocedure op te schorten om eiseres in de gelegenheid te stellen aangifte te doen van mensenhandel. De omstandigheid dat niet aan eiseres te wijten is dat er nog geen gesprek met de AVIM heeft plaatsgevonden is dus niet relevant. Het voorgaande wordt niet anders door de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 20195, waar eiseres zich op beroept. Reeds om die reden dat in die zaak al geen sprake is van een vergelijkbare situatie. In die zaak ging het namelijk om een vreemdeling die aangifte wilde doen van een gebeurtenis die zich in Nederland zou hebben voltrokken, terwijl eiseres aangifte wil doen van een gebeurtenis die zich in Italië zou hebben voorgedaan. Voor het doen van aangifte ter zake van mensenhandel kan eiseres zich wenden tot de Franse autoriteiten. Dat die niet in staat of bereid zouden zijn haar aangifte op te nemen en haar te beschermen tegen degenen waartegen de aangifte zich richt, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling van eiseres dat zij bang is om opnieuw bedreigd te worden door de mensenhandelaar is daartoe onvoldoende.
De rechtbank overweegt verder dat het EHRM in het arrest Rantsev wijst op de algemene verplichting om mensenhandel te bestrijden en op de samenwerkingsverplichting tussen lidstaten. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat eiseres in Frankrijk geen aangifte zou kunnen doen of dat deze door Frankrijk niet op juiste wijze zou worden behandeld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Franse autoriteiten haar geen veiligheid kunnen of willen bieden. Dit laatste geldt ook voor de vrees van eiseres voor ontvoering en besnijdenis van haar minderjarige dochter. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat met de overdracht van eiseres aan de Franse autoriteiten een situatie zal ontstaan die strijdig is met het EVRM. Verweerder heeft in hetgeen eiseres heeft aangevoerd ook geen aanleiding hoeven zien om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de behandeling van de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Dit betekent dat verweerder eiseres mag overdragen aan Frankrijk.
7. De rechtbank overweegt verder dat haar ambtshalve bekend is dat alle Dublinoverdrachten van en naar Frankrijk tijdelijk worden opgeschort op grond van de gezondheidssituatie in Frankrijk en Nederland (vanwege het coronavirus). De rechtbank ziet daarin geen reden om te oordelen dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag op zich moet nemen. Het enkel opschorten van de Dublinoverdrachten naar Frankrijk neemt de verantwoordelijkheid van Frankrijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres immers niet weg.6
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

5.ECLI:NL:RBDHA:2019:10421.

6 Zie ABRvS 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
26 mei 2020
Documentcode: DSR11702363
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.