In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De zaak is ingeleid door een verzoekschrift van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders en de impact daarvan op de ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om gezamenlijk beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn. Dit heeft geleid tot een loyaliteitsconflict en de noodzaak om de kinderen uit huis te plaatsen.
De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling telefonisch gehouden in verband met de coronamaatregelen. De vader heeft ingestemd met de ondertoezichtstelling, terwijl de moeder zich refereert aan het oordeel van de kinderrechter. De kinderrechter heeft de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, met de noodzaak om de hulpverlening voor de kinderen en ouders te monitoren en te evalueren. De kinderrechter heeft ook besloten dat de verdere behandeling van de verzoeken niet telefonisch kan plaatsvinden en heeft de machtiging tot uithuisplaatsing voor een maand verlengd om de verzoeken op een fysieke zitting te kunnen behandelen.
De beslissing houdt in dat de ondertoezichtstelling van de minderjarigen wordt verlengd tot 20 mei 2021 en dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt verlengd tot 20 juni 2020, terwijl [minderjarige 3] bij de vader met gezag blijft. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.