ECLI:NL:RBDHA:2020:4716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
C/09/580027 / JE RK 19-2272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van zorgplicht en hulpverlening

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2009. De ondertoezichtstelling was eerder verlengd in verband met de coronamaatregelen en de zorgen over de emotionele en fysieke veiligheid van de minderjarige in de thuissituatie bij de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, ondanks de inzet van de ondertoezichtstelling, de noodzakelijke hulpverlening lang heeft uitgebleven en dat er onvoldoende zicht is op de situatie van de minderjarige. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, heeft een zorgplicht en moet voortvarend te werk gaan bij het inzetten van de noodzakelijke hulpverlening. De ouders zijn in een strijd verwikkeld die de ontwikkeling van de minderjarige negatief beïnvloedt. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen van 20 mei 2020 tot 20 september 2020, met behoud van de gecertificeerde instelling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de beschikking is mondeling gegeven in het openbaar.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/580027 / JE RK 19-2272
Datum uitspraak: 15 mei 2020

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 11 september 2019 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P.A. den Hollander, gevestigd te Barendrecht,

[de vrouw 1] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. H.M.A. over de Linden, gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Bij beschikking van 19 maart 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] in verband met de maatregelen rondom het coronavirus ambtshalve verlengd van 20 maart 2020 tot 20 mei 2020. Het verzoek is voor het overige aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
  • de voornoemde beschikking d.d. 19 maart 2020;
  • de briefrapportage van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 6 maart 2020;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 15 maart 2020 en 18 maart 2020, aangevuld met bijlage 6 bij fax van 30 april 2020;
  • de brief van de moeder, ingekomen op 18 maart 2020.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 mei 2020. In verband met de maatregelen omtrent het coronavirus (COVID-19) zijn verzoeker en belanghebbenden niet op de rechtbank, maar telefonisch gehoord op voormelde datum.
De kinderrechter heeft daarbij gehoord:
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. P.A. den Hollander;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H.M.A. over de Linden.

Verzoek en verweer

Het resterende deel van het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van vier maanden. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt hieraan het volgende ten grondslag. Er zijn aanhoudende zorgen over de emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige] . Specialistische hulpverlening is betrokken voor GGZ behandeling van [minderjarige] en opvoedondersteuning van de vader. Dit is pas onlangs opgestart en in verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft er alleen nog maar telefonisch contact plaatsgevonden. Traumabehandeling van [minderjarige] is nog niet opgestart. Verder zijn er zorgen over de transparantie van de vader richting de jeugdbeschermer en de moeder. De vader houdt zich niet aan de gemaakte afspraken en er is veel onduidelijkheid in de communicatie met de vader. Dit heeft zelfs tot een onaangekondigd huisbezoek geleid. Er zijn tevens zorgen over de persoonlijke verzorging en hygiëne van [minderjarige] en de afspraken bij de diëtist zijn teruggeschroefd omdat de samenwerking met de vader niet goed verloopt en hij de zorgen niet ziet. Het lukt de ouders nog niet om [minderjarige] buiten hun strijd te houden, op een adequate wijze met elkaar te communiceren en voldoende aan te sluiten bij de behoeften van [minderjarige] . [minderjarige] zit klem in deze strijd. Er zijn forse zorgen over de emotionele en fysieke beschikbaarheid van beide ouders en hun gebrek aan inzicht in hun eigen handelen en de problematiek van [minderjarige] . Beide ouders zijn ambivalent ten aanzien van hulpverlening en begeleiding en er is forse opvoedondersteuning bij de vader nodig. Tot slot is de omgang met de moeder de afgelopen periode niet altijd goed verlopen, maar het is positief dat de moeder meewerkt aan het vormgeven van een nieuwe omgangsregeling. De moeder heeft een positieve ontwikkeling laten zien, maar kan zich nog teveel laten leiden door haar emoties.
De vader refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter. De advocaat van de vader heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Het heeft lang geduurd voordat de hulpverlening op gang is gekomen. Nu de hulpverlening op gang is gekomen, is het belangrijk dat dit wordt voortgezet. Het gaat goed met [minderjarige] en er is gewerkt naar onbegeleide omgang met de moeder. Voorts heeft de vader het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] is nooit alleen thuis omdat de vader of de oppas altijd aanwezig is. Verder wordt de kleding van [minderjarige] inmiddels iedere dag gewassen en doucht [minderjarige] dagelijks.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd. Primair wordt verzocht om het verzoek af te wijzen, subsidiair refereert de moeder zich aan het oordeel van de kinderrechter. De advocaat van de moeder heeft verweer gevoerd conform het door haar overlegde verweerschrift. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De afgelopen periode zijn er vele trajecten uitgezet, maar niets wordt daadwerkelijk opgestart. De gecertificeerde instelling heeft niet aangetoond dat zij zich daadwerkelijk heeft ingespannen om hulpverlening op gang te brengen. De doelen van de ondertoezichtstelling zijn niet behaald en de moeder wenst de problemen zelf met de vader op te lossen. Het gaat op dit moment niet goed met [minderjarige] . Zij heeft ernstig overgewicht en haar gewicht neemt alleen maar toe. Daarbij houdt de vader zich niet aan de gemaakte afspraken. De vader houdt onvoldoende zicht op haar persoonlijke verzorging, [minderjarige] is voorafgaand aan school alleen thuis zonder oppas en de vader heeft de gecertificeerde instelling en de moeder niet geïnformeerd toen [minderjarige] voor de derde keer uitvalsverschijnselen had. Het verblijf van [minderjarige] bij de vader is niet goed en de moeder wenst dat de omgang met [minderjarige] wordt uitgebreid en het hoofdverblijf van [minderjarige] weer bij haar komt te liggen. Voorts heeft de moeder naar voren gebracht dat ze jarenlang voor [minderjarige] heeft gezorgd en dat de beperkte omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is. De moeder volgt de tips van TTJ Prokino op en heeft zelf een plan voor een gezinsplan gemaakt, omdat dit plan nog niet door de gecertificeerde instelling is opgesteld.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn gelegen in haar emotionele ontwikkeling en fysieke gezondheid en veiligheid. Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van beide ouders, het gebrek aan inzicht in hun eigen handelen en de mate waarin zij kunnen aansluiten bij de (emotionele) behoeften van [minderjarige] . De noodzakelijke hulpverlening is, ondanks de inzet van een ondertoezichtstelling, lang uitgebleven en het is de kinderrechter onduidelijk gebleven waarom bepaalde hulpverlening geen doorgang heeft gevonden. De strijd tussen de ouders is geenszins verminderd en er is onvoldoende zicht op de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader omdat de vader zich niet aan de gemaakte afspraken houdt en er veel onduidelijkheid in de communicatie tussen de jeugdbeschermer en de vader is. De gecertificeerde instelling heeft in het kader van de ondertoezichtstelling een zorgplicht tegenover [minderjarige] en het is van groot belang dat zij voortvarend te werk zullen gaan bij het inzetten van de noodzakelijke hulpverlening en goed monitoren hoe ver de zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van [minderjarige] in de thuissituatie bij de vader mogen gaan. Verder heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders hun strijd aan de kant kunnen zetten en gezamenlijk in het vrijwillig kader beslissingen kunnen nemen die in het belang van [minderjarige] zijn.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 20 mei 2020 tot 20 september 2020 met behoud van Stichting Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2020 door mr. C.F. Mewe, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Plette als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 mei 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.