ECLI:NL:RBDHA:2020:4739

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2020
Publicatiedatum
28 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en rechtsongelijkheid bij gehandicaptenparkeerkaart

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een gehandicapten parkeerkaart bezit, en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. Eiseres had haar auto geparkeerd op een locatie waar betaald parkeren geldt, maar deze locatie was niet aangewezen als algemene invalidenparkeerplaats. Hierdoor was de vrijstelling van parkeerbelasting, zoals opgenomen in artikel 4b van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag, niet van toepassing. Eiseres ontving een naheffingsaanslag van € 65,50, bestaande uit € 4,50 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten van de naheffingsaanslag. Eiseres stelde dat zij met haar gehandicapten parkeerkaart ontheven zou moeten zijn van parkeerbelasting, ook als zij niet op een specifieke gehandicaptenparkeerplaats stond. De rechtbank oordeelde dat eiseres, net als andere parkeerders, verplicht was om parkeerbelasting te betalen op reguliere parkeerplaatsen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/7519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 november 2019 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Feiten
1. Op 25 september 2019 om 17:19 uur stond de auto van eiseres geparkeerd op een parkeerplaats aan de [straat] te [plaats] . Deze locatie is door burgemeester en wethouders van deze gemeente aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren.
Tijdens een controle op voormelde datum en voormeld tijdstip is geconstateerd dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was betaald. Naar aanleiding daarvan is aan eiseres een naheffingsaanslag ten bedrage van € 65,50 opgelegd, bestaande uit € 4,50 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Geschil2. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Eiseres stelt dat je met een gehandicapten parkeerkaart bent ontheven van parkeerbelasting als je op een gehandicapten parkeerplaats staat. Als deze is bezet of het is te ver lopen naar het adres waar je moet zijn dan moet je wel parkeerbelasting betalen, ook als je zoals eiseres de kaart goed zichtbaar in de auto hebt neergelegd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat dit rechtsongelijkheid is.
Beoordeling van het geschil
3. In de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag (Verordening parkeerbelastingen 2008), zoals geldig per 1 januari 2019, is in artikel 4b de volgende vrijstellingsbepaling opgenomen:
“Vrijstelling gehandicaptenparkeervergunning
Houders van een geldige gehandicaptenparkeerplaats zijn vrijgesteld van het betalen van parkeerbelastingen op een algemene gehandicaptenparkeerplaats mits deze parkeerkaart met de daartoe bestemde zijde op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats direct achter de voorruit van het voertuig is geplaatst. (. . .). De vrijstelling geldt niet voor reguliere parkeerapparatuurplaatsen en individuele gehandicaptenparkeerplaatsen op individueel kenteken.”
4. Niet in geschil is dat eiseres heeft geparkeerd op een parkeerlocatie waar ter plaatse een betaald parkeren regime geldt. Die locatie was niet aangewezen als algemene invalidenparkeerplaats, zodat de vrijstelling van artikel 4b niet van toepassing was. Eiseres was daarom ter zake van dat parkeren parkeerbelasting verschuldigd. Nu zij die niet heeft voldaan was verweerder gerechtigd de verschuldigde belasting na te heffen. In zoverre is aan eiseres terecht en overigens ook naar een juist bedrag een naheffingsaanslag opgelegd.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van rechtsongelijkheid. De rechtbank neemt aan dat eiseres met deze stelling een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel. Voor een succesvol beroep op het gelijkheidsbeginsel is allereerst vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat verweerder ten nadele van eiseres gelijke gevallen ongelijk heeft behandeld. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval, eiseres dient immers net als andere (valide of invalide) parkeerders parkeerbelasting te betalen op reguliere parkeerplaatsen.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.