ECLI:NL:RBDHA:2020:4793

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2020
Publicatiedatum
29 mei 2020
Zaaknummer
AWB 19/8303 en AWB 19/8304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij familie; beoordeling mvv-vereiste en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Russische nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij zijn moeder en twee halfbroers in Nederland. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de uitzetting van eiser naar Rusland niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM, dat het gezinsleven niet onterecht werd aangetast en dat er geen objectieve belemmeringen waren voor de tijdelijke afwezigheid van eiser en zijn moeder.

De rechtbank behandelde verschillende argumenten van eiser, waaronder de schending van de goede procesorde en het vertrouwensbeginsel. Eiser stelde dat hij onvoldoende tijd had gehad om bewijsstukken aan te leveren en dat de Hongaarse ambassade hem ten onrechte had doen geloven dat een mvv niet nodig was. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat eiser voldoende op de hoogte was van het mvv-vereiste en dat er geen concrete toezeggingen waren gedaan die het vertrouwen van eiser konden rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/8303 (beroep) en 19/8304 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 30 maart 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. van Ewijck),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.P.A. van Laarhoven)

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2019 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd, voor verblijf bij familie of gezin, afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. De moeder van eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Als tolk is verschenen S. Bos. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [2017] en heeft de Russische nationaliteit. Hij is geboren uit de relatie tussen zijn moeder en haar man, de heer [A] . De moeder van eiser woont in Nederland met haar ex-man en hun zoons van 15 en 10 jaar oud. Voor eiser is door zijn moeder een verblijfsvergunning regulier aangevraagd, zodat hij bij zijn moeder en twee halfbroers in Nederland kan komen wonen.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen, omdat eiser niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikt. Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat eisers uitzetting naar Rusland niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM en omdat eisers moeder niet aan het middelenvereiste voldoet.
3. Eiser is het hier niet mee eens. De rechtbank gaat hierna in op de argumenten die hij –namens hem, zijn moeder - aanvoert.
4. Eiser voert allereerst aan dat verweerder het ontbreken van een geldige mvv pas in het besluit op bezwaar heeft tegengeworpen. Volgens hem is dat in strijd met de goede procesorde. Eiser verliest hierdoor een instantie, want hij heeft pas in beroep de mogelijkheid om hiertegen op te komen. Eiser mocht vertrouwen op wat verweerder in het besluit op zijn aanvraag heeft opgenomen, aldus eiser.
4.1.
De rechtbank volgt eiser niet. Verweerder heeft het ontbreken van een geldige mvv voor het eerst in het besluit op bezwaar mogen tegenwerpen, omdat dat besluit een volledige heroverweging is van het primaire besluit (artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht). De rechtbank volgt eiser niet dat door deze handelswijze onvoldoende tijd bestond om zijn situatie met nadere bewijsstukken te onderbouwen. De rechtbank acht hierbij van belang dat ter zitting is komen vast te staan dat eiser er vanaf de hoorzitting op 8 oktober 2019 van op de hoogte was dat het mvv-vereiste werd tegengeworpen. Niet is concreet inzichtelijk gemaakt waarom er vanaf de hoorzitting in bezwaar voor eiser onvoldoende tijd is geweest om tegen dat specifieke punt op te komen. Eiser heeft in die periode niet aangekondigd dat hij bewijs aan het vergaren was. Ook is geen begin van bewijs geleverd. De mogelijkheid dat de moeder van eiser haar terugkeer naar [woonplaats] in 2019 anders zou hebben ingericht als zij eerder wist dat het ontbreken van een mvv zou worden tegengeworpen, is slechts een theoretische mogelijkheid die onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt voor een ander oordeel. Bovendien dient eiser zich voldoende van de regels op de hoogte te stellen als hij besluit om zich al dan niet tijdelijk elders te vestigen. Eiser is zelf verantwoordelijk voor de keuzes die hij daarin maakt, zoals het nalaten van het aanvragen van een mvv bij een Russische ambassade omdat het gesteld duur, omslachtig en wellicht onmogelijk zou zijn.
5. Eiser voert daarnaast aan dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. De Hongaarse ambassade heeft in 2019 immers een visum kort verblijf verstrekt om Nederland in te reizen. Die ambassade heeft het vertrouwen gewekt dat een mvv niet nodig is, aldus eiser.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet. Eiser heeft zijn stelling in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook niet gebleken van een concrete, ondubbelzinnige toezegging van een daartoe bevoegd persoon of bestuursorgaan, of van andere uitlatingen die zijn gedaan of gedragingen die zijn verricht waaruit eiser in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat een mvv niet nodig zou zijn, wat voor een geslaagd beroep op een vertrouwensbeginsel in dit kader nodig is (zie de uitspraken van de ABRvS van 2 december 2015 [1] en van 18 maart 2020 [2] ).
6. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder hem had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste, omdat zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Volgens hem is er een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen, omdat er geen gezamenlijke nationaliteit is tussen alle gezinsleden, en omdat de vader van de oudste twee kinderen geen toestemming zal geven voor hun vertrek. Daarnaast wijst eiser erop dat zijn moeder vanwege haar zwangerschap in 2016 is vertrokken naar Tiraspol voor medische hulp, en dat zij daarna het gezinsleven in Nederland zo snel mogelijk hersteld heeft. Ook moet in het kader van het hogere belang van het kind nu rust en stabiliteit volgen. Verder moet volgens eiser in de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM aan het middelenvereiste van zijn moeder minder gewicht worden toegekend, omdat zijn verblijf in Nederland geen invloed heeft op de hoogte van haar uitkering.
6.1.
De rechtbank volgt eiser niet. Verweerder heeft in het kader van artikel 8 van het EVRM terecht beoordeeld of de tijdelijke afwezigheid van eiser en zijn moeder in strijd is met die bepaling. Daargelaten of verweerder nog steeds heeft tegengeworpen dat de familieband niet is aangetoond, heeft hij, uitgaande van beschermenswaardig familieleven, de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder heeft in dit kader van belang mogen achten dat er geen sprake is van inmenging in het recht op respect voor gezinsleven, omdat de Nederlandse overheid niet door verlening van een verblijfsvergunning heeft ingestemd met het verblijf van eiser in Nederland. Over de objectieve belemmeringen voor die tijdelijke afwezigheid overweegt de rechtbank dat de moeder van eiser in 2019 met al haar kinderen naar [woonplaats] is vertrokken op basis van een terugkeervisum. Daaruit blijkt dat de vader van de oudste twee kinderen wel toestemming voor vertrek heeft gegeven. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat die toestemming er deze keer niet zal zijn voor tijdelijke terugkeer naar Rusland om een mvv aan te vragen, en dat zijn moeder zal moeten kiezen tussen haar kinderen. Verweerder heeft in dit kader niet ten onrechte tegengeworpen dat de moeder van eiser eerder ook zonder haar twee oudste kinderen naar [woonplaats] is vertrokken tijdens haar zwangerschap. Dat dat vertrek een medische noodzaak had, is in het geheel niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor eiser en zijn moeder om tijdelijk buiten Nederland te zijn voor de mvv-aanvraag. Verweerder heeft mogen verwachten dat de moeder van eiser in die periode, bij achterblijven van haar twee oudste kinderen in Nederland, tijdelijk de gezinsband met hen kan onderhouden met moderne communicatiemiddelen. De rechtbank acht bij de beoordeling van de belangenafweging tevens van belang dat, mocht de tijdelijke afwezigheid langer duren, niet ter discussie staat tussen partijen dat eiser en zijn moeder nog steeds binding hebben met het land van herkomst. Daarbij is van belang dat eiser jong is en zich daar makkelijk zal kunnen aanpassen, en dat eiser zijn moeder nog maar kort in Nederland is en dat niet is gebleken dat zij al is ingeburgerd.
6.2.
Verder stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat niet aan het middelenvereiste is voldaan. Verweerder heeft dat dan ook niet ten onrechte in het nadeel van eiser betrokken bij de belangenafweging. De stelling dat de aanwezigheid van eiser in Nederland geen invloed op de hoogte van de bijstandsuitkering van zijn moeder heeft, laat onverlet dat verweerder onbestreden heeft vermeld dat het economisch belang van Nederland meer omvat dan dat. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser in Nederland van de voorzieningen gebruik zal maken.
6.3.
Over het hogere belang van het kind overweegt de rechtbank ten slotte dat onvoldoende concreet is gesteld en onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de belangen van de kinderen onvoldoende bij de belangenafweging zijn betrokken. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het hogere belang van het kind zou moeten leiden tot een andere uitkomst van die belangenafweging.
6.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
7.1.
Omdat de rechtbank hiermee op het beroep heeft beslist, wijst zij het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare zitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
(buiten staat te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, wat het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2015:3683
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2020:809