In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2020, hebben eisers, [eiser] en [eiseres], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel. De aanvragen waren gedaan in het kader van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had eerder, op 23 augustus 2019, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak eisers te horen. Bij overschrijding van deze termijn zou een dwangsom van € 100,- per dag verbeurd worden, met een maximum van € 15.000,-. Op 16 januari 2020 heeft de Staatssecretaris alsnog besloten op de aanvragen, waarbij een bestuurlijke dwangsom van € 1.442,- en een rechterlijke dwangsom van € 4.600,- is toegekend. Aangezien de Staatssecretaris inmiddels op de aanvragen had beslist, hebben eisers geen procesbelang meer bij hun beroep, waardoor de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaart.
De rechtbank overweegt verder dat de bevoegdheid om te oordelen over de verschuldigdheid van de rechterlijke dwangsom niet bij de bestuursrechter ligt, maar bij de burgerlijke rechter. Dit is gebaseerd op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en eerdere uitspraken van de Raad van State. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat, hoewel de beroepen niet-ontvankelijk worden verklaard, de Staatssecretaris wel in de proceskosten van eisers moet worden veroordeeld. De kosten van rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 262,50, rekening houdend met de samenhangende zaken.