In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2020 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van een crisismaatregel voor een thuis- en dakloze man, geboren in 1990, die in verwarde toestand werd aangetroffen en de Nederlandse taal niet machtig is. De officier van justitie had op 6 mei 2020 verzocht om voortzetting van de crisismaatregel, die eerder op 5 mei 2020 was opgelegd. De man verbleef op dat moment in een accommodatie en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 mei 2020 bleek dat de man geen tolk had, omdat de accommodatie dit niet had doorgegeven. De zitting vond daarom in het Engels plaats.
De man betwistte de reden van zijn opname en gaf aan dat hij rustig op een bankje zat te wachten tot de winkel openging, toen hij door de politie werd aangesproken. Hij weigerde medicatie vanwege de bijwerkingen en gaf aan op de vlucht te zijn voor de National Health Service. Zijn advocaat verzocht om afwijzing van het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel, stellende dat de man voldoende was opgeknapt en naar huis wilde gaan.
De arts die ter zitting aanwezig was, verklaarde dat de man was opgenomen met een psychotisch toestandsbeeld en dat hij weigerde in gesprek te gaan met de artsen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de man, waaronder ernstig lichamelijk letsel en verwaarlozing. De rechtbank oordeelde dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk was om het nadeel af te wenden en verleende de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel, geldig tot en met 1 juni 2020. De beschikking werd gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting.