ECLI:NL:RBDHA:2020:4987
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht naar Italië
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Nigeriaanse man geboren in 1992, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublin-verordening.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft partijen op 8 mei 2020 geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen, waarbij partijen de mogelijkheid hadden om voor 15 mei 2020 aan te geven dat zij een zitting noodzakelijk vonden. Geen van de partijen heeft hierop gereageerd, waardoor de voorzieningenrechter op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.
In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd opgemerkt dat de rechtbank in een eerdere uitspraak, zaaknummer NL20.6896, het beroep in de bodemzaak ongegrond had verklaard. Hierdoor was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.