ECLI:NL:RBDHA:2020:5070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
9 juni 2020
Zaaknummer
NL20.8084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en vrees voor refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen zag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Italië en Duitsland en diende zijn aanvraag in Nederland in op 4 november 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de partijen een zitting wenste, waardoor het onderzoek ter zitting achterwege bleef.

Eiser voerde aan dat de overdracht aan Duitsland zou leiden tot (indirect) refoulement, omdat hij vreesde teruggestuurd te worden naar Italië of Nigeria. Hij stelde dat de overdracht in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM en de CAT. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom hij geen aanleiding zag om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. De rechtbank concludeerde dat de vrees van eiser voor (indirect) refoulement niet onderbouwd was en dat Duitsland het verzoek om internationale bescherming zorgvuldig zou behandelen.

De rechtbank wees erop dat er geen aanwijzingen waren dat de medische behandelingsmogelijkheden in Duitsland niet gelijkwaardig zouden zijn aan die in Nederland. Bovendien was de rechtbank zich ervan bewust dat alle Dublinoverdrachten tijdelijk waren opgeschort vanwege de coronamaatregelen, maar dit was geen reden om de behandeling van de asielaanvraag door Nederland te eisen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.8084
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. De Vita).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen op 28 mei 2020 per brief geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Als één van de partijen wel een zitting wilde, moesten zij dit voor 4 juni 2020 om 17:00 uur aan de rechtbank kenbaar maken. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden.
Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1995 en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Eiser heeft op 14 december 2016 in Italië en op 14 april 2017 in Duitsland asiel aangevraagd. Op 4 november 2019 heeft eiser zijn asielaanvraag in Nederland ingediend.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte zijn asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser voert aan dat overdracht aan Duitsland zal leiden tot (indirect) refoulement. Duitsland zal eiser terugsturen naar Italië of Nigeria. De overdracht van eiser zal dan ook leiden tot een situatie in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van de Convention against Torture (CAT).
Daarnaast staat eiser in Nederland onder specialistische behandeling. Ook om die reden had verweerder zijn asielverzoek in behandeling moeten nemen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een uitdraai van zijn patiëntdossier overgelegd gedateerd op 14 april 2020 en diverse medische stukken uit Duitsland. Tot slot heeft eiser in Duitsland racisme en discriminatie ervaren. De Duitse autoriteiten bieden geen hulp tegen het toenemende rechtsextremisme in Duitsland.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
5. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht te behandelen. Eiser heeft zijn vrees voor (indirect) refoulement op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat, aangezien Duitsland het terugnameverzoek heeft geaccepteerd, het verzoek van eiser om internationale bescherming in Duitsland zorgvuldig en in lijn met de genoemde richtlijnen zal worden behandeld. Indien eiser meent dat Duitsland zijn verplichtingen jegens hem niet naleeft, bestaat voor hem de mogelijkheid om bij de (hogere) autoriteiten aldaar te klagen. Niet gebleken is dat die mogelijkheid voor eiser niet bestaat of bij voorbaat kansloos is. Daarnaast blijkt uit het patiëntdossier en de medische stukken uit Duitsland niet dat eiser in Nederland onder specialistische behandeling staat. Verweerder betoogt verder terecht dat er geen aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Daarnaast mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit gaan dat de medische behandelingsmogelijkheden in Duitsland gelijkwaardig zullen zijn. Voor zover sprake is geweest van discriminatie of racisme is de rechtbank van oordeel dat eiser daarvoor bescherming moet zoeken bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet onderbouwd dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Tot slot overweegt de rechtbank dat haar ambtshalve bekend is dat alle Dublinoverdrachten van en naar Duitsland tijdelijk worden opgeschort op grond van de gezondheidssituatie in Duitsland en Nederland (vanwege het coronavirus). De rechtbank ziet daarin geen reden om te oordelen dat verweerder de behandeling van de asielaanvraag op zich moet nemen. Het enkel opschorten van de Dublinoverdrachten naar Duitsland neemt
de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres immers niet weg. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020.1 Dat de uiterste overdrachtsdatum in de onderhavige zaak bij ongewijzigde omstandigheden op 13 juni 2020 verstrijkt, maakt het voorgaande niet anders.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
05 juni 2020

Documentcode: DSR11808459

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.