ECLI:NL:RBDHA:2020:5126

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering wegens termijnoverschrijding en vertrouwensbeginsel

Op 4 mei 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de aanvraag van een WW-uitkering door eiseres. Eiseres, die van 1 mei 2010 tot 1 april 2016 in de Verenigde Staten heeft gewerkt en daarna van 1 november 2016 tot 1 april 2018 bij Docler Holding S.A.R.L. in Amsterdam, heeft op 18 augustus 2019 een WW-uitkering aangevraagd. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat eiseres niet voldeed aan de wekeneis en de termijn voor het indienen van de aanvraag niet verschoonbaar was. Eiseres stelde dat zij eerder contact had gehad met het Uwv en dat zij op basis van het vertrouwensbeginsel recht had op de uitkering.

De rechtbank overwoog dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij eerder contact had gehad met het Uwv en dat er geen bewijs was voor de gestelde toezeggingen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ook niet vanwege de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar scheiding. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de aanvraag voor een WW-uitkering af. Er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert. De uitspraak zal later openbaar worden gemaakt, aangezien deze niet op een openbare zitting is uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.P. Boer),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: L.A.P. ter Laak).

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres een uitkering toe te kennen op basis van de Werkloosheidswet (WW).
Bij besluit van 29 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Eiseres is van 1 mei 2010 tot 1 april 2016 werkzaam geweest in de Verenigde Staten en vervolgens van 1 november 2016 tot 1 april 2018 in dienst geweest bij Docler Holding S.A.R.L. te Amsterdam. Nadat haar arbeidsovereenkomst door tussenkomst van de kantonrechter was geëindigd, heeft eiseres op 18 augustus 2019 WW aangevraagd.
2.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd haar een WW-uitkering toe te kennen op de grond dat zij niet voldoet aan de eis dat zij in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid in ten minste 26 weken (de wekeneis) heeft gewerkt.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de grondslag van de weigering gewijzigd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres wel voldoet aan de wekeneis, maar dat zij in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin zij werkloos werd, vier jaar heeft gewoond en gewerkt in de Verenigde Staten en als gevolg daarvan niet verzekerd was voor de WW. Eiseres komt daarom in aanmerking voor een WW-uitkering voor de duur van drie maanden, ingaande per 1 juni 2018. Eiseres heeft echter eerst op 18 augustus 2019 haar aanvraag ingediend. Op grond van de WW wordt de uitkering niet betaald over de periode gelegen vóór 26 weken voorafgaand aan de dag van de aanvraag. Daar kan in bijzondere gevallen van worden afgeweken. Daar is in dit geval volgens verweerder geen sprake van. Uit de contactregistratie blijkt dat eiseres eerst op 8 augustus 2019 contact heeft gezocht met verweerder over het indienen van een aanvraag.
3. Eiseres bestrijdt dat zij pas in augustus 2019 contact heeft gezocht met verweerder. Zij heeft zich na het einde van haar dienstverband telefonisch tot verweerder gewend en toen te horen gekregen dat zij met een eventuele WW-aanvraag kon wachten tot zij die nodig had. Een weigering nu is dan ook in strijd met het vertrouwensbeginsel. Verder is een termijnoverschrijding voor zover daar al sprake van is verschoonbaar. Zij is de Nederlandse taal niet goed machtig en is in een scheiding van haar man verwikkeld.
4.1
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
4.2
De rechtbank overweegt dat verweerder bij het verweerschrift een overzicht heeft gevoegd van de telefonische contacten tussen eiseres (of in een geval haar advocaat) en medewerkers van het Uwv. Deze contacten waren talrijk en hebben plaatsgevonden in de periode van 8 augustus 2019 en 9 december 2019. In het eerste telefoongesprek, dat van 8 augustus 2019, vraagt eiseres of het mogelijk is met terugwerkende kracht een WW-uitkering te ontvangen. Gelet op deze contacthistorie, is er geen telefonisch contact geregistreerd in de periode na het einde van het dienstverband van eiseres in april 2018. Eiseres heeft niet met objectiveerbare en verifieerbare stukken onderbouwd dat dit door haar gestelde telefonische contact wel degelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan deze contacthistorie te twijfelen. Ook is in de geregistreerde telefonische contacten geen aanknopingspunt te vinden voor het oordeel dat haar ooit de gestelde toezegging is gedaan. Dat betekent dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
4.3
Van een andere reden waarom de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht is geen sprake. Voor zover eiseres het Nederlands onvoldoende machtig is, nog daargelaten dat de contacthistorie daarvoor geen aanknopingspunten biedt, had het op haar weg gelegen zich daarin door een derde te laten bijstaan. Evenmin is gebleken van dergelijke stress of andere psychische klachten dat eiseres geestelijk niet in staat te achten was desgewenst hulp van een derde in te schakelen.
5. Verweerder heeft terecht geweigerd eiseres een WW-uitkering toe te kennen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 4 mei 2020 door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.