Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Surinaamse nationaliteit. Referente is zijn biologische moeder. Zij is in 2016 naar Nederland gekomen op basis van een mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf bij partner’.
2. Vervolgens heeft referente op 21 april 2016 een mvv aangevraagd ten behoeve van eiser. Deze aanvraag is afgewezen. Het beroep daartegen is ongegrond verklaard in de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 14 september 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:7081). Het hoger beroep daartegen is eveneens ongegrond verklaard, zodat de afwijzing in rechte vast staat. 3. In deze zaak gaat het om de opvolgende aanvraag om verlening van een mvv die referente ten behoeve van eiser heeft ingediend. Bij besluit van 25 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid valt en dat evenmin sprake is van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente.
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser voert allereerst aan dat verweerder hem ten onrechte niet onder het jongvolwassenenbeleid heeft geschaard. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat uit zijn beleid in B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals dat geldt sinds 1 juli 2019, blijkt dat gezinsleven tussen de ouder en het meerderjarige kind wordt aangenomen zonder dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie indien, onder meer, sprake is van samenwonen. Eiser voert echter aan dat dit vereiste van fysieke aanwezigheid helemaal niet uit het beleid blijkt en dat verder is voldaan aan alle andere vereisten.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder niet het juiste beleid heeft toegepast. Uit artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt dat de aanvraag voor een mvv wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij het recht op het moment van besluitvorming voor de vreemdeling gunstiger is. Deze uitzondering doet zich in het geval van eiser niet voor. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat het gaat om een verduidelijking van het beleid. Daarmee is nog geen sprake van een beleid met voor de vreemdeling gunstiger voorwaarden.
7. Het jongvolwassenenbeleid van verweerder in B7/3.8.1 van de Vc luidde ten tijde van de aanvraag van 4 april 2019 als volgt:
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
De IND beoordeelt ten aanzien van jongvolwassenen per individueel geval of er aanleiding is voor de conclusie dat het kind niet altijd feitelijk heeft behoord en nog steeds behoort tot het gezin van de ouders. De IND betrekt hierbij in ieder geval of sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
het kind woont zelfstandig;
het kind voorziet in eigen onderhoud;
het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan; of
het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
8. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit niet dat fysieke aanwezigheid van de vreemdeling bij de referent op het moment van de mvv-aanvraag vereist is. De zinsnede dat het meerderjarige kind nog steeds tot het gezin van de ouders moet behoren, is daartoe onvoldoende redengevend. Een mvv-aanvraag veronderstelt immers naar zijn aard dat er sprake is van een (tijdelijke) scheiding tussen de vreemdeling en de referent. Zoals ook blijkt uit de gezichtspunten die vervolgens in het beleid worden genoemd, is de beoordeling veeleer daarop gericht dat wordt bekeken of de vreemdeling sinds het vertrek van de referent geen zelfstandig gezinsleven is begonnen. Ook uit de toelichting bij de invoering van het jongvolwassenenbeleid blijkt niet dat een vereiste van fysieke aanwezigheid is beoogd (
Stcrt.2016, 46741). Tegelijkertijd blijkt wel uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat sprake kan zijn van gezinsleven tussen gezinsleden die tijdelijk van elkaar gescheiden zijn. Zie het arrest
Kroon tegen Nederlandvan 27 oktober 1994 (ECLI:CE:ECHR:1994:1027JUD001853591) en diverse latere arresten.
9. Ter zitting heeft referente de gezinssituatie nader geduid zoals deze was voorafgaand aan haar vertrek. Referente heeft verklaard dat zij samen met eiser bij haar ouders (eisers grootouders) woonde. Verweerder heeft dit niet betwist. Verder is niet in geschil dat eiser nu nog steeds bij deze grootouders woont, dat hij financieel wordt onderhouden door referente, dat hij geen huwelijk of relatie is aangegaan en dat hij evenmin belast is met de zorg voor een buitenechtelijk kind. Het bestreden besluit geeft geen blijk van andere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat eiser niet meer tot het gezin van referente behoort. De enkele omstandigheid dat referente vrijwillig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om op basis van een mvv met als verblijfsdoel ‘verblijf bij partner’ naar Nederland te gaan is daarvoor onvoldoende.
10. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder eiser ten onrechte niet onder het jongvolwassenenbeleid heeft geschaard. Het bestreden besluit is onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd en daarmee in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de beroepsgronden over de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en over het beroep op onevenredige hardheid.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op te dragen een nieuw besluit op eisers bezwaar te nemen. Daartoe is redengevend dat op de vaststelling dat sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in het jongvolwassenenbeleid een door verweerder te maken belangenafweging dient te volgen. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat daarbij niet onverkort kan worden uitgegaan van de beoordeling die is gemaakt in de hiervoor onder 2. genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, reeds omdat de daarin getoetste belangenafweging niet was verricht tegen de achtergrond van het jongvolwassenenbeleid. Immers komt aan het belang van de jongvolwassen vreemdeling op grond van die hoedanigheid een zwaarder gewicht toe.
12. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepsschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.