ECLI:NL:RBDHA:2020:5208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
C/09/593117 / FA RK 20-3140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verzoek voorlopige voogdij in verband met overlijden gezagsdrager

In deze zaak heeft de kinderrechter op 28 mei 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de voorlopige voogdij over een minderjarige, geboren in 2003, na het overlijden van de moeder op 20 mei 2020. De moeder, die belast was met het ouderlijk gezag, is overleden door euthanasie na een lange periode van psychische problematiek. Door haar overlijden is er een gezagsvacuüm ontstaan, wat aanleiding gaf tot het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om de voogdij te beleggen bij de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden.

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken en de zaak behandeld met gesloten deuren. De Raad en de gecertificeerde instelling waren aanwezig ter zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader van de minderjarige niet bereid is om het gezag te dragen, en dat er niemand in het netwerk van de minderjarige is die deze verantwoordelijkheid kan of wil nemen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is dat de gecertificeerde instelling de voogdij op zich neemt, gezien de kwetsbare situatie van de minderjarige en de noodzaak om belangrijke beslissingen te nemen, zoals de afwikkeling van de nalatenschap.

De kinderrechter heeft vervolgens Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden benoemd tot voogd over de minderjarige, met de beslissing dat deze uitvoerbaar is bij voorraad. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 11 juni 2020. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/593117 / FA RK 20-3140
Datum uitspraak: 28 mei 2020

Beschikking van de kinderrechter

Wijziging verzoek voorlopige voogdij;
Voorziening in de voogdij in verband met overlijden gezagsdrager
(artikel 1:253g BW)
in de zaak naar aanleiding van het op 19 mei 2020 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking van 19 mei 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is de gecertificeerde instelling middels een spoedvoorziening met ingang van 20 mei 2020 belast met de voorlopige voogdij over [minderjarige] . Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling ter zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook de voornoemde beschikking van 19 mei 2020.
Op 28 mei 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad en mevrouw P [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling verschenen.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek.

Feiten

  • De moeder van [minderjarige] , [de vrouw] is op 20 mei 2020 overleden.
  • [minderjarige] is erkend door [de man] , hierna te noemen: de vader.
  • [minderjarige] verblijft feitelijk in een logeerhuis.
  • Bij beschikking van 3 januari 2020 is de ondertoezichtstelling en verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd van 4 januari 2020 tot 4 januari 2021.

Verzoek

Het oorspronkelijke verzoek strekt er toe de gecertificeerde instelling te belasten met de voogdij over [minderjarige] . Ter zitting heeft de Raad het (spoed)verzoek tot voorlopige voogdij (ex artikel 1:241 van het Burgerlijk Wetboek) gewijzigd, in die zin dat thans wordt verzocht om de definitieve voogdij te beleggen bij de gecertificeerde instelling na het overlijden van de ouder met gezag (ex artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek).
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat de moeder op 20 mei 2020 door euthanasie is overleden, nadat zij een lange tijd op de wachtlijst van de levenseindekliniek heeft gestaan. Zij kampte met psychische problematiek, die de afgelopen jaren wisselend verbeterde of verslechterde. Omdat de moeder was belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] , is door haar overlijden een gezagsvacuüm ontstaan. Daarnaast moeten op korte termijn een aantal belangrijke zaken voor [minderjarige] geregeld worden, zoals het verwerpen van de erfenis, omdat de moeder veel schulden had opgebouwd. Het is noodzakelijk dat de belangen van [minderjarige] worden gewaarborgd. In het netwerk is er niemand die deze taak kan of wil dragen. Met de vader heeft [minderjarige] sporadisch contact. Hij heeft aangegeven [minderjarige] financieel te kunnen ondersteunen, maar niet meer dan dat. De grootmoeder (moederszijde) heeft een wisselende band met [minderjarige] . Zij heeft aangegeven dat zij achter het besluit staat om de gecertificeerde instelling te belasten met de voogdij. Verder is er niemand in het netwerk die met het gezag belast kan worden. Daarom verzoekt de Raad de (definitieve) voogdij te beleggen bij de gecertificeerde instelling, zodat dit duidelijkheid biedt voor [minderjarige] .
De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden. De betrokken jeugdbeschermer, mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] , zal [minderjarige] ondersteunen in het proces en de praktische zaken regelen, onder andere met betrekking tot de nalatenschap, maar ook voor het woonperspectief (Anton Constandze) en de individuele hulpverlening.

Beoordeling

Nu de ouder met gezag, de moeder, is overleden dient in het gezag over [minderjarige] te worden voorzien dan wel een voogd te worden benoemd ingevolge artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek. De moeder heeft geen voogd aangewezen.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat voldoende is gebleken dat de ouder die niet met het gezag is belast, de vader, niet bereid is het gezag en de bijkomende verantwoordelijkheden te dragen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich ertegen verzet om de levende ouder te belasten met het gezag.
Verder overweegt de kinderrechter dat het belang van [minderjarige] zich niet verzet tegen de verzochte voogdijbenoeming. De gecertificeerde instelling is al geruime tijd betrokken bij [minderjarige] vanwege de ernstige zorgen over haar kwetsbare ontwikkeling, waarbij sprake is van een belast verleden, PTSS, eetproblematiek en hechtingsproblematiek. Daarbij is het een zware last voor [minderjarige] dat de moeder heeft besloten dat zij niet meer wilde leven. Het is van belang dat zij wordt ondersteund en begeleid in het rouwproces, temeer nu het netwerk zeer beperkt is. Met familieleden – met name met de moeder en de grootmoeder – is er al jarenlang sprake van een patroon van aantrekken en afstoten, hetgeen kenmerkend is voor de problematiek van [minderjarige] . De familieleden hebben aangegeven dat zij niet belast willen worden met de voogdij over [minderjarige] . De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat de gecertificeerde instelling verantwoordelijk is voor het nemen van de belangrijke beslissingen, zoals de afwikkeling van de nalatenschap en het vormgeven van het perspectief in aanloop naar meerderjarigheid.
De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard tot aanvaarding van de voogdij over [minderjarige] .
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
benoemt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot voogd over
[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2020 door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.