ECLI:NL:RBDHA:2020:5548
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers NL20.9528 en NL20.9530. Verzoekers, bestaande uit een gezin dat asiel heeft aangevraagd, hebben de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder. De verzoekers hebben op 24 april 2020 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze zijn door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen.
Tegen het besluit van de staatssecretaris hebben de verzoekers beroep ingesteld en daarnaast verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek hield in dat de staatssecretaris verboden zou worden om de verzoekers over te dragen aan Duitsland totdat er een beslissing op het beroep was genomen. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag uitspraak is gedaan in de aanverwante zaken NL20.9527 en NL20.9529, was een voorlopige voorziening niet meer mogelijk.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak nog niet in het openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.