ECLI:NL:RBDHA:2020:5553
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Slovenië
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Tunesische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Slovenië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Slovenië voordat de rechtbank op zijn beroep had beslist. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat er voor de overdrachtstermijn op 27 juli 2020 inhoudelijk op het beroep kon worden beslist.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Slovenië zich zal houden aan zijn internationale verplichtingen. De eiser had niet voldoende aannemelijk gemaakt dat Slovenië in zijn geval niet aan deze verplichtingen zou voldoen. De rechtbank constateerde dat de gronden van het beroep een herhaling waren van eerder aangevoerde argumenten en dat de staatssecretaris deze al gemotiveerd had weersproken. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er sprake was van systeemfouten in de asielprocedure in Slovenië of dat hij een reëel risico liep op onmenselijke of vernederende behandeling.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser kennelijk ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de rechtbank van mening was dat voortzetting van het onderzoek niet nodig was. De eiser had de mogelijkheid om verzet in te stellen tegen deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking.