ECLI:NL:RBDHA:2020:5607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
22 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning wegens drugsoverlast

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, die in zijn woning te maken had met drugsoverlast. De burgemeester van Gouda had op 6 april 2020 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning van de verzoeker voor de duur van zes maanden gesloten zou worden vanwege de aangetroffen drugshandel en de overlast die dit met zich meebracht. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting, die via videoverbinding plaatsvond op 14 mei 2020, werd duidelijk dat de verzoeker in een portiekflat woonde en dat er meerdere bestuurlijke rapportages waren uitgebracht door de politie, waarin melding werd gemaakt van drugshandel en overlast in en rondom de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting op basis van de Opiumwet. De verzoeker had in het verleden al meerdere keren waarschuwingen ontvangen en er waren herhaaldelijk drugs aangetroffen in zijn woning.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning evenredig was, ondanks de gevolgen voor de verzoeker, en dat er voldoende mogelijkheden voor vervangende huisvesting waren onderzocht. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de verzoeker werd gewezen op de mogelijkheid van opvang bij het Leger des Heils. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, en de griffier was A.J. van Rossum. Tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2884 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juni 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
tegen

de burgemeester van Gouda, verweerder

(gemachtigden: M. van Moolenbroek en J. van den Dool).

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker op grond van
Artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last houdt in dat de woning aan de [straat] [huisnummer] te [plaats] (de woning) met ingang van 23 april 2020 om 15:30 uur wordt gesloten en gesloten blijft voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft bij besluit van 21 april 2020 de werking van het bestreden besluit opgeschort tot een week nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft via videoverbinding met Skype plaatsgevonden op
14 mei 2020. Aan de zitting hebben deelgenomen:
verzoeker en [curator] (curator van verzoeker en zijn zus), bijgestaan door de gemachtigde van verzoeker;
verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden; en
[A] (Woningbouwvereniging Mozaïek Wonen, hierna: de WBV).
Het onderzoek ter zitting is geschorst en verweerder is in de gelegenheid gesteld om na te gaan wanneer er opvangmogelijkheden zijn voor verzoeker. Partijen hebben een nadere reactie ingediend. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeschil.
1.1.
Verzoeker huurt de woning, die zich bevindt in een portiekflat, van de WBV.
1.2.
Op 22 september 2018, 26 maart 2019 en 21 november 2019 heeft de Politie, team
Gouda van de Eenheid Den Haag bestuurlijke rapportages uitgebracht, die - samengevat - het volgende inhouden. Naar aanleiding van diverse meldingen over verkoop van harddrugs vanuit dan wel bij de woning en overlast van bezoekers (drugsverslaafden en dealers) van de woning heeft de politie de woning (inclusief de bijbehorende schuur) op de in de rapportages vermelde data bezocht. Daarbij zijn onder meer (hard)drugs, gripzakjes en weegschaaltjes, laptops, een doorgeladen gaspistool, (dealer)telefoons en een gebruikershoeveelheid hasj aangetroffen. Verzoeker heeft in verband met het bezoek van de politie in september 2018 verklaard dat het sinds enkele maanden niet goed gaat en dat er jonge criminelen bij hem over de vloer komen die hij niet de deur kan wijzen. Verzoeker heeft verklaard dat de laptops, de goederen die bestemd waren voor drugshandel en het bolletje cocaïne afkomstig zijn van een jongen die hij onderdak biedt. In verband met het bezoek van de politie op 17 maart 2019 naar aanleiding van een vechtpartij in de woning, heeft verzoeker verklaard dat vier personen in zijn woning ruzie hebben gekregen. De politie heeft vastgesteld dat deze personen allen antecedenten hadden. Bij een bezoek van de politie op 19 maart 2019 heeft verzoeker verklaard dat een als drugsdealer bekende persoon vaak met andere jongens de woning binnen komt en dan naar eigen zeggen “dingen doet die niet mogen”. Uit de bestuurlijke rapportage van 21 november 2019 blijkt voorts dat de wijkagent klachten kreeg over bezoekers van de woning, die fluiten naar de bewoner van de woning, veelvuldig aanbellen bij het portiek, omhoog klimmen naar het balkon van de woning en rondhangen in de straat en poortjes van de [straat] . De wijkagent heeft van drugsverslaafden gehoord dat er veel gedeald wordt in en rondom de [straat] en de [steeg] .
Op 30 augustus 2019 heeft de wijkagent samen met een begeleider van verzoeker en een medewerkster van de WBV verzoeker bezocht. Daarbij is verzoeker mondeling een laatste waarschuwing gegeven en meegedeeld dat bij aanhoudende klachten een procedure tot huisuitzetting zal worden opgestart.
Op 18 oktober 2019 heeft de politie de woning bezocht. Verzoeker was niet aanwezig. Twee aanwezige mannen hebben gezegd dat zij toestemming hadden om in de woning te verblijven. Op tafel lagen een kaartje met wit poeder eraan, een crackpijpje en aluminium-folie. Het naast de salontafel en op het aanrecht aangetroffen witte poeder is later positief getest op de aanwezigheid van de werkzame stof cocaïne. De mannen zijn weggestuurd.
1.3.
Uit de bestuurlijke rapportage van 19 februari 2020 (aangevuld op 3 maart 2020) blijkt dat de politie, naar aanleiding van aanhoudende klachten over overlast en het mogelijk dealen van (hard)drugs vanuit de woning, op deze datum zicht heeft gehouden op de toegangsdeur van het portiek van de woning van verzoeker. Er is gezien dat meerdere personen kortstondig het portiek in gingen en weer vertrokken en voorts dat een man uit het portiek kwam en een beweging maakte die leek op het overgeven van spullen aan een bestuurder van een personenauto. De bestuurder van de personenauto heeft tijdens controle door de politie een gripzakje met een witte substantie op straat gegooid, dat bij een indicatietest positief testte op cocaïne. Hij heeft verklaard dat hij kort daarvoor drugs had gekocht vanuit zijn auto. Voorts werd een bij de politie bekende drugsverslaafde gezien, die bij het portiek contact had met de eerder bij het portiek gesignaleerde man en dat er iets werd overgegeven. Deze drugsverslaafde heeft verklaard dat hij bij verzoeker was geweest en dat hij “twee keer wit” had gekregen. De politie is met een daartoe verleende machtiging de woning binnengetreden.
In de woning waren verzoeker en drie anderen aanwezig. In de woning is onder meer aangetroffen:
1 gripzakje met (volgens de indicatietest) cocaïne, netto 0,11 gram;
1 gripzakje met (volgens de indicatietest) heroïne, netto 0,23 gram;
een grotere zak gevuld met 20 gripzakjes met een witte substantie, bruto 7,62 gram;
een grotere zak gevuld met 10 gripzakjes met een bruine substantie, bruto 8,64 gram;
twee elektronische weegschaaltjes;
een kartonnen doos met meerdere lege gripzakjes;
een bijl.
De inhoud van de gripzakjes onder c en d is getest door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De inhoud van de gripzakjes onder c is positief getest op de aanwezigheid van cocaïne en de inhoud van de gripzakjes onder d is positief getest op de aanwezigheid van heroïne.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit op basis van de bestuurlijke rapportage van de politie van 19 februari 2020, mede gelet op de eerdere bestuurlijke rapportages van
22 september 2018, 26 maart 2019 en 21 november 2019, de sluiting van de woning bevolen. Verweerder acht de sluiting noodzakelijk vanwege de aangetroffen handelshoeveelheid harddrugs (cocaïne en heroïne). De woning, die in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, staat bekend als een plek waar drugs wordt gebruikt, verhandeld en voorradig is. Er is overlast als gevolg van drugshandel. Er is een toeloop van klanten en dealers naar de woning. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Verweerder acht de sluiting van de woning evenredig. Verweerder heeft de indicatoren A t/m G, I en J van de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Gouda (de Beleidsregels) van toepassing geacht.
3. Verzoeker heeft allereerst aangevoerd dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, nu het aan verzoeker en niet aan zijn curator is gezonden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het voornemen van 4 maart 2020 is gezonden aan verzoeker. Bij het zienswijzegesprek op 10 maart 2020 waren verzoeker en zijn curator aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van verzoeker. Het bestreden besluit is verzonden naar de gemachtigde van verzoeker. De gemachtigde van verzoeker heeft in het bezwaarschrift van 15 april 2020 tegen het bestreden besluit vermeld dat “hij bezwaar aantekent in zijn hoedanigheid van bepaaldelijk gemachtigde van [curator] , zijnde de curator van [verzoeker] , voor deze aangelegenheid uitdrukkelijk woonplaats kiezende te zijner kantore”. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat, met de toezending van het bestreden besluit aan de gemachtigde, de bekendmaking van dat besluit op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft hierbij terecht verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2009). Deze grond slaagt niet.
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd, voor zover van belang, tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2.
Op grond van de Beleidsregels wordt in het geval van een ernstige situatie bij een 1e overtreding besloten tot sluiting voor de duur van minimaal 3 tot ten hoogste 12 maanden.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie de (overzichts)uitspraak van
28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912) dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of meer dan 5 gram softdrugs in een woning, is het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Als een sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
5.1.
Verweerder heeft de volgende in de Beleidsregels opgenomen indicatoren van toepassing geacht:
A: gelet op de hoeveelheid aangetroffen middelen en aangetroffen drugsattributen voor drugshandel;
B: bij verschillende controles zijn meerdere personen aangetroffen die zich bezig hielden met de drugshandel en/of antecedenten ter zake van drugshandel hebben;
C: er is sprake geweest van een vechtpartij in de woning en er is een conflict geweest tussen een omwonende en een dealer;
D: verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie, er is een verboden gaspistool aangetroffen in de woning en verzoeker is in oktober 2019 veroordeeld voor het bezit van een vuurwapen;
E: ondanks waarschuwingen en gesprekken blijft verzoeker vervallen in het hetzelfde gedrag dat voor veel gevaar en overlast zorgt. De getroffen maatregelen die zijn aangekondigd en toegepast zijn onvoldoende om herhaling te voorkomen;
F: vermoeden dat verzoeker verkeert in kringen van personen met antecedenten en dat verzoeker zelf ook minimaal 123 antecedenten heeft ter zake van diefstal, geweld, opiumdelicten en bezit van een vuurwapen;
G: recidive, verschillende malen zijn drugs(attributen) aangetroffen in de woning;
I: de mate van gevaar voor de omgeving en van risico voor omwonenden: de aanloop in naar de woning in verband met drugshandel, er zijn conflicten geweest tussen de dealers die in de woning komen en omwonenden; en
J: de mate van overlast waarover is geklaagd, zoals vermeld in de bestuurlijke rapportages.
5.2
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder ook indicator E (vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner) van toepassing heeft mogen achten. De verschillende en aanhoudende klachten zijn gemeld bij de politie en omschreven in de bestuurlijke rapportages. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding hier niet van uit te gaan. Dat meldingen niet zijn gedaan bij de WBV maakt dit niet anders. Met de bestuurlijke rapportages is voldoende onderbouwd dat ook na 30 augustus 2019, ondanks waarschuwingen en tussenkomst van de curator, geen sprake is van een verandering in het gedrag en de situatie van verzoeker.
5.3.
Gezien de ernst van de aangetroffen situatie heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sluiting in beginsel noodzakelijk was, om een signaal af te geven dat verweerder optreedt tegen drugscriminaliteit in dit soort woningen en om de ‘loop’ naar de woning eruit te halen.
6. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is overwogen dat voor de beoordeling van de evenredigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, waaronder de vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt en de gevolgen van de sluiting. Aan de gevolgen, zoals het niet kunnen terugkeren in de woning na sluiting door ontbinding van het huurcontract en of de betrokkene door sluiting van de woning op een zogenoemde zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale woning kan huren in de regio, dient betekenis te worden toegekend. Dit hoeft zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld niet als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding. Verweerder dient voorts te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting.
Verweerder stelt zich in het kader van de evenredigheid op het standpunt dat sprake is van verwijtbaarheid van verzoeker, omdat sinds 2018 meermalen drugs in zijn woning zijn aangetroffen, vanuit de woning drugs worden verhandeld en dat dit voor overlast zorgt. Verzoeker laat personen met antecedenten op het gebied van drugshandel en/of woninginbraak verblijven in zijn woning. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat sprake is van verwijtbaarheid. Verweerder heeft daarnaast meegewogen dat de WBV zelfstandig een juridische procedure zal starten om het huurcontract te ontbinden en dat verzoeker mogelijk op een zwarte lijst komt te staan. Met verweerder wordt geoordeeld dat de ernst van de overtreding en de met het besluit te dienen doelen doorslaggevend moeten worden geacht zodat het bestreden besluit niet zodanig onevenredig is dat verweerder niet kan overgaan tot de sluiting.
Voorts heeft verweerder meegewogen dat verzoeker een jarenlange drugsverslaving heeft en eind 2019 een hartinfarct heeft gehad. Verzoeker heeft het standpunt van verweerder, dat controle door de huisarts niet gebonden is aan de woning en dat de woning geen specifieke aanpassingen heeft, niet betwist.
Met betrekking tot vervangende huisvesting heeft verweerder aanvankelijk overwogen dat er mogelijkheden zijn voor tijdelijk onderdak, nu verzoeker heeft aangegeven vaak bij zijn moeder en zus te zijn en ook bij zijn vriendin te zullen verblijven. Gelet op de door verzoeker overgelegde verklaringen van zijn moeder en vriendin, is het echter aannemelijk te achten dat verzoeker daar niet (tijdelijk) zal kunnen verblijven bij sluiting van de woning. Verweerder heeft in zijn nadere reactie van 14 mei 2020 meegedeeld dat er voor noodopvang momenteel een wachttijd is van een dag tot maximaal een week. Met het Leger des Heils is besproken dat verzoeker of zijn curator contact kan opnemen met het Leger des Heils om verzoeker aan te melden voor de opvang. Met de locatiemanager is afgesproken dat verzoeker zich nu al kan aanmelden en de naam van verzoeker is genoteerd. De opvang is in deze tijd van de Corona-crisis veilig georganiseerd. Het Leger des Heils heeft ruime ervaring met de opvang van drugsverslaafden en methadongebruik. Bij de intake kunnen de specifieke persoonlijke omstandigheden van verzoeker worden besproken en kunnen nadere afspraken worden gemaakt. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder afdoende heeft geïnformeerd naar de opvangmogelijkheden voor verzoeker en dat daar ook daadwerkelijk in kan worden voorzien. Een verdergaande verplichting volgt ook niet uit de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019. Daarnaast heeft verzoeker de ondersteuning van zijn curator en [B] . Uit de e-mail van de persoonlijk begeleider van verzoeker van [B] van 11 maart 2020 blijkt dat verzoeker een indicatie heeft van 1,5 uur begeleiding per week en dat bij beschikking van 24 februari 2020 de indicatie is verlengd tot 26 februari 2023. Dat de begeleiding van [B] niet meer kan worden voortgezet bij verblijf in de noodopvang, zoals verzoeker stelt, is niet gebleken. De vraag of verzoeker een meer intensieve begeleiding nodig heeft, is niet de vraag die in deze procedure ter beoordeling voorligt. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat een sluiting van de woning voor de duur van zes maanden evenredig is te achten.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2020 door mr. M.J.L. van der Waals, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.