ECLI:NL:RBDHA:2020:5622
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke procedure omtrent consulaire bijstand
Op 22 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een Filipijnse burger, een voorlopige voorziening vroeg tegen de minister van Buitenlandse Zaken. Verzoeker had eerder een klacht ingediend over de vermeende nalatigheid van de minister in zijn strafzaak in de Filipijnen. Hij verzocht de minister om actie te ondernemen tegen de Filipijnse overheid en om een arbitragezaak aan te spannen bij het Internationale Hof van Justitie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeken van verzoeker geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) konden opleveren, omdat het hier ging om feitelijke handelingen en niet om bestuursrechtelijke besluiten. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek, omdat de gevraagde acties niet onder de bevoegdheid van de minister vielen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de Staat der Nederlanden als geheel niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt in deze context. De uitspraak werd gedaan zonder dat partijen werden uitgenodigd voor een zitting, gezien de kennelijke onbevoegdheid van de voorzieningenrechter. De uitspraak werd gepubliceerd op de website van de Rechtspraak en er kon geen hoger beroep tegen de beslissing worden ingesteld.