ECLI:NL:RBDHA:2020:5658
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek voorlopige voorziening in verband met Dublin-overdracht naar Duitsland
Op 23 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL20.11653 en NL20.11654, waarbij de rechtbank de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De rechtbank oordeelde dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die op 29 november 2019 was ingediend. Eiser had verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor zijn opvang bij terugkeer naar Duitsland, waar hij eerder op straat had geleefd. De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aan te tonen dat er in Duitsland sprake was van tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen die zouden leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen. Eiser slaagde hier niet in, en de rechtbank ging ervan uit dat Duitsland de verplichtingen uit Europese richtlijnen en het EVRM naleefde.
Daarnaast verwierp de rechtbank eisers argument dat de coronamaatregelen een beletsel vormden voor zijn overdracht naar Duitsland. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had verzocht om de voorlopige voorziening toe te wijzen en dat er geen recente informatie was die de stelling van eiser onderbouwde. De rechtbank verklaarde het beroep kennelijk ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Kos, rechter en tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van griffier mr. M.A.J. van Beek. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.