ECLI:NL:RBDHA:2020:5687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
C/09/591871 / KG ZA 20-351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en inbreukprocedures in kort geding tussen chemische bedrijven met betrekking tot octrooi-inbreuk en bewijsbeslag

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van intellectuele eigendom en octrooirecht, hebben de eiseressen, Rhodia Opérations S.A.S. en Rhodia Chimie S.A.S., een kort geding aangespannen tegen de gedaagden, Neo Chemicals & Oxides Europe Ltd., Neo Performance Materials Inc. en Zibo Jia Hua Advanced Material Resources Co. De eiseressen vorderen onder andere toestemming om monstermateriaal in te brengen in Duitse inbreukprocedures. De zaak draait om de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is op basis van een schikkingsovereenkomst die partijen eerder hebben gesloten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de forumkeuze in de schikkingsovereenkomst geldig is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om te oordelen over de vorderingen van Rhodia Opérations. De rechter wijst de vorderingen van Rhodia Opérations grotendeels toe, waarbij Neo c.s. wordt bevolen om te gedogen dat Rhodia Opérations het monstermateriaal inbrengt in de Duitse procedures. De rechter legt ook een dwangsom op voor het geval Neo c.s. niet aan de bevelen voldoet. In reconventie verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Neo c.s. jegens Rhodia Chimie, en wijst de overige vorderingen van Neo c.s. af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/591871 / KG ZA 20-351
Vonnis in kort geding van 19 juni 2020
[geanonimiseerd afschrift conform artikel 29 lid 4 Rv]
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
RHODIA OPERATIONS S.A.S.,
te Aubervilliers, Frankrijk,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
RHODIA CHIMIE S.A.S.,
te Parijs, Frankrijk,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. R.M. van der Velden te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
NEO CHEMICALS & OXIDES EUROPE LTD,
te Abingdon, Oxfordshire, Verenigd Koninkrijk,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
NEO PERFORMANCE MATERIALS INC.,
te Toronto, Canada,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
ZIBO JIA HUA ADVANCED MATERIAL RESOURCES CO.,
te Nanwang, Shangdong, Volksrepubliek China,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. M.A.A. van Wijngaarden te Den Haag.
Partijen zullen hierna Rhodia c.s. (vrouwelijk enkelvoud) en Neo c.s. (vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden. Eiseressen in conventie worden hierna ook afzonderlijk Rhodia Opérations en Rhodia Chimie genoemd en gedaagden in conventie Neo Chemicals, Neo Performance en ZAMR. De zaak is voor Rhodia c.s. inhoudelijk behandeld door mr. Van der Velden voornoemd, mr. S.L.A. Dusault en mr. J.C.M. Duijm, advocaten te Amsterdam en voor Neo c.s. door mr. Van Wijngaarden voornoemd, mr. P. van Gemert en mr. F. Douwenga, advocaten te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 april 2020;
  • de akte overlegging producties van Rhodia c.s., ingekomen ter griffie op 1 mei 2020, met producties 1 tot en met 29;
  • de akte overlegging aanvullende en vertrouwelijke producties van Rhodia c.s., ingekomen ter griffie op 20 mei 2020, met producties 30 tot en met 34;
  • de per e-mail verstuurde brief van Neo c.s. met primair het verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling, subsidiair het verzoek tot uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord en met bezwaar tegen de ingediende producties, ingekomen ter griffie op 20 mei 2020;
  • het e-mailbericht van Rhodia c.s. in reactie op de verzoeken van Neo c.s., ingekomen ter griffie op 21 mei 2020;
  • het e-mailbericht van de griffie aan partijen van 22 mei 2020, waarbij namens de voorzieningenrechter is meegedeeld dat het primaire en subsidiaire uitstelverzoek van Neo c.s. wordt afgewezen en dat op het meer subsidiaire verzoek (het bezwaar tegen de ingediende producties) ter zitting of bij vonnis zal worden beslist en waarbij Neo c.s. is gewezen op de mogelijkheid een nadere akte en aanvullende producties in te dienen in reactie op de producties 30 tot en met 34 van Rhodia c.s.;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie en exceptie van onbevoegdheid in conventie, ingekomen ter griffie op 22 mei 2020, met producties 1 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord in reconventie en in exceptie van bevoegdheid in conventie, tevens exceptie van onbevoegdheid in reconventie, tevens houdende wijziging van eis, ingekomen ter griffie op 28 mei 2020, met producties 35 tot en met 47;
  • het e-mailbericht van Neo c.s. met het verzoek om verruiming van de toegestane tijd voor re- en dupliceren, ingekomen ter griffie op 29 mei 2020;
  • het e-mailbericht van de griffie aan partijen van 29 mei 2020, waarbij namens de voorzieningenrechter is meegedeeld dat de toegestane tijd voor het re- en dupliceren is verruimd van 30 naar 40 minuten;
  • de akte overlegging aanvullende productie en specificatie proceskosten van Neo c.s., ingekomen ter griffie op 29 mei 2020, met productie 16;
  • de akte overlegging aanvullende producties van Rhodia c.s., ingekomen ter griffie op 29 mei 2020, met producties 48 tot en met 51;
  • de akte overlegging aanvullende productie van Neo c.s., ingekomen ter griffie op 1 juni 2020, met productie 17;
  • de (deels vertrouwelijke) digitale mondelinge behandeling via Skype-verbinding op 2 juni 2020 met participatie van partijen, advocaten en octrooigemachtigden en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities van repliek en dupliek (van de zijde van Neo c.s. tevens de pleitnotities bezwaar producties EP48 tot en met EP50). Van de pleitnota van dupliek zijn de nummers 66, 67, 71 en 73 niet gepleit.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

Partijen

2.1.
Rhodia Opérations en Rhodia Chimie zijn gelieerde chemische bedrijven behorend tot de Solvay groep, een wereldwijd chemisch concern. Zij verhandelen onder meer gemengde cerium-zirconium oxide samenstellingen die gebruikt worden voor katalysatoren in auto’s.
2.2.
Neo Performance is het moederbedrijf van de Neo groep, een concern dat wereldwijd een scala aan producten ontwikkelt en vervaardigt. Neo Chemicals is het Europese verkoopbedrijf van de Neo groep. ZAMR is een Chinese entiteit van de Neo groep.
Octrooien
2.3.
Rhodia Chimie is houdster van het Europees octrooi EP 0 863 846 (hierna: EP 846), getiteld
‘composition a base d’oxyde de zirconium et d’oxyde de cerium, procede de preparation et utilisation’. De aanvraag voor EP 846 dateert van 28 juni 1996 en de verlening is gepubliceerd op 4 december 2002. Het octrooi is gedesigneerd voor meerdere landen, waaronder Duitsland, en de geldigheidsduur is inmiddels verlopen. Rhodia Opérations was exclusief licentiehoudster onder dit octrooi.
2.4.
Neo c.s. heeft een nietigheidsprocedure aanhangig gemaakt met betrekking tot EP 846 in Duitsland. Het Bundesgerichtshof (hierna: BGH) heeft uiteindelijk conclusie 1 van het Duitse deel van EP 846 in gewijzigde vorm in stand gehouden (tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel meer open). Conclusie 1, zoals in stand gehouden door het BGH, luidt in de authentieke Duitse taal als volgt:
1. Zusammensetzung auf der Basis von Zirkoniumoxid, welche Ceroxid und wenigstens ein Dotierungselement umfasst; die Zusammensetzung besitzt nach Kalzinierung für 6 Stunden bei 1000°C eine spezifische Oberfläche zwischen 25 m2/g und 51 m2/g und sie liegt in Form einer reinen festen Lösung des Ceroxids und des Dotierungsmittels in dem Zirkoniumoxid vor.
2.5.
In de - onweersproken gebleven - Nederlandse vertaling luidt deze conclusie als volgt:
1. Samenstelling op basis van zirkoniumoxide, bestaande uit ceriumoxide en ten minste één doteringselement; de samenstelling heeft een specifiek oppervlakte tussen 25 m2/g en 51 m2/g na calcinatie gedurende 6 uur bij 1000°C en heeft de vorm van een zuivere vaste oplossing van het ceriumoxide en het doteringsmiddel in het zirkoniumoxide.
2.6.
Rhodia Opérations is houdster van het Europees octrooi EP 2 007 682 (hierna: EP 682), getiteld
‘composition a base d’oxyde de zirconium et d’oxyde de cerium a reductibilite elevee et a surface specifique stable, procede de preparation et utilization dans le traitement des gaz d’echappement’. EP 682 is ingediend op 19 maart 2007 en de verlening is gepubliceerd op 4 mei 2016. EP 682 is onder andere voor Duitsland en Nederland gedesigneerd en van kracht tot 19 maart 2027.
2.7.
Neo Chemicals heeft oppositie ingesteld bij het EOB [1] tegen de verlening van EP 682. Tegen de beslissing van de Oppositie Afdeling van het EOB hebben Rhodia Opérations en Neo Chemicals beiden beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2020 heeft de TKB [2] van het EOB beslist dat EP 682 in stand dient te worden gehouden op basis van hulpverzoek 6 van Rhodia Opérations. Conclusie 1, zoals door de TKB in stand gehouden, luidt in de authentieke Franse taal als volgt:
1. Composition quaternaire de type oxyde mixte a base d'oxydes de zirconium, de cérium, d'yttrium et de lanthane ; caracterisée en ce qu'elle présente une proportion en oxyde de cérium d'au plus 50% en masse, une surface spécifique après calcination 4 heures a 1100°C d'au moins 25 m2/g et un taux de reductibilité:
  • d'au moins 95% après calcination 2 heures sous air à 600°C; ou
  • d'au moins 95% après calcination 2 heures sous air à 700°C; ou
  • d'au moins 85% après calcination 2 heures sous air à 900°C;
la reductibilité de la composition etant determinée par la mesure de sa consommation d'hydrogène mesurée entre 30°C et 900°C et le taux de reductibilité étant calculée à partir d'une consommation d'hydrogène mesurée entre 30°C et 900°C,
la mesure étant faite par reduction programmée en temperature en utilisant de l'hydrogène dilué dans l'argon et un signal etant détecté avec un détecteur de conductivité thermique, la consommation de l'hydrogène etant calculée à partir de la surface manquante du signal d'hydrogène de la ligne de base à 30°C à la ligne de base a 900°C,
le taux de réductibilité représentant le pourcentage de cérium réduit, étant entendu qu'1/2 mole d'H2 consommée correspond à 1 mole de CeIV réduit.
2.8.
In de - onweersproken gebleven - Nederlandse vertaling luidt deze conclusie als volgt:
1. Quaternaire samenstelling van het type gemengde oxide op basis van oxiden van zirkonium, cerium, yttrium en lanthaan; met het kenmerk [dat, voorzieningenrechter] ze een gehalte aan ceriumoxide van ten hoogste 50 massa% omvat, een specifiek oppervlak na 4 uur calcineren bij 1100°C van ten minste 25 m2/g en een mate van reduceerbaarheid van:
  • ten minste 95% na 2 uur calcineren in lucht bij 600°C; of
  • ten minste 95% na 2 uur calcineren in lucht bij 700°C; of
  • ten minste 85% na 2 uur calcineren in lucht bij 900°C;
de reduceerbaarheid van de samenstelling wordt bepaald door het meten van het waterstofverbruik, gemeten tussen 30°C en 900°C, en de reduceerbaarheid wordt berekend op basis van een waterstofverbruik, gemeten tussen 30°C en 900°C,
de meting wordt uitgevoerd door geprogrammeerde temperatuurverlaging met behulp van in argon verdunde waterstof en een signaal wordt gedetecteerd met een warmtegeleidingssensor, waarbij het waterstofverbruik wordt berekend op basis van het ontbrekende gebied van het waterstofsignaal van de basislijn bij 30°C tot de basislijn bij 900°C,
het reduceerbaarheidspercentage vertegenwoordigt het gereduceerd cerium, met dien verstande dat 1/2 mol verbruikte H2 overeenkomt met 1 mol gereduceerd CeIV.
Bewijsbeslag, monsters en schikkingsovereenkomsten
2.9.
Rhodia Opérations en Daiichi Kigenso Kagaku Kogyo Co., Ltd. (hierna: DKKK) hebben op 20 december 2016 een verzoekschrift ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam met het verzoek tot het leggen van bewijsbeslag onder Neo c.s. en Neele-Vat Amsterdam B.V. (hierna: Neele-Vat) en het nemen van monsters. Het verzoek was gebaseerd op een drietal octrooien, te weten EP 1 527 018 van octrooihoudster Rhodia Opérations (hierna: EP 018), EP 1 894 620 van octrooihoudster DKKK (hierna: EP 620) en EP 0 955 267 van octrooihoudster Anan Kasei Co. Ltd. (hierna: EP 267). Bij beschikking van 17 januari 2017 (rekestnummer: 622115 / KG RK 17-55) heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof (ten dele) verleend.
2.10.
Gelijktijdig met het in 2.9 bedoelde verzoekschrift heeft Rhodia Opérations een tweede verzoekschrift ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam eveneens met het verzoek tot het leggen van bewijsbeslag onder Neo c.s. en Neele-Vat en het nemen van monsters. Dit verzoek was gebaseerd op het octrooi EP 1 435 338 van octrooihoudster Anan Kasei Co. Ltd. (hierna: EP 338). De voorzieningenrechter heeft het gevraagde verlof verleend.
2.11.
De beide bewijsbeslagen zijn tezamen in Nederland op 19 januari 2017 en 31 januari 2017 gelegd op verschillende gemengde cerium-zirconium oxideproducten van Neo c.s., waaronder de producten CZO 5045 en CZO 5078. Deze producten worden door (entiteiten van) de Neo groep in China geproduceerd en in Duitsland verhandeld. Van de aangetroffen CZO 5045 en CZO 5078 zijn monsters genomen. De deurwaarder heeft in ieder geval met betrekking tot CZO 5045 ook een hoeveelheid monstermateriaal aan Neo c.s. verschaft.
2.12.
Bij dagvaarding van 23 maart 2017 heeft Rhodia Opérations jegens Neo c.s. bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam een kort geding procedure aanhangig gemaakt strekkende tot afgifte en inzage in het beslagen materiaal in het beslag dat op grond van EP 338 was gelegd. Na de zitting hebben Rhodia Opérations, DKKK en Solvay Spec Zl Chem Japan Ltd. enerzijds en Neo c.s. anderzijds een schikkingsovereenkomst gesloten over de afgifte van het beslagen bewijsmateriaal (hierna: de EP 338-schikkingovereenkomst). In de EP 338-schikkingovereenkomst is - onder meer - het volgende opgenomen:
Choice of law and forum
29. This Settlement Agreement is governed by Dutch law. Any dispute arising from or in connection with this Settlement Agreement (whether arising from non-performance or from unlawful acts) that cannot be settled amicably, shall be submitted to the competent court in The Hague, the Netherlands.
2.13.
Daarna hebben dezelfde partijen in augustus 2017 een schikkingsovereenkomst gesloten over de afgifte van het beslagen bewijsmateriaal op basis van EP 018, EP 267 en EP 620 (hierna: de Schikkingsovereenkomst). In de Schikkingsovereenkomst is - onder meer - het volgende opgenomen:
[vertrouwelijk]
Choice of law and forum
29. This Settlement Agreement is governed by Dutch law. Any dispute arising from or in connection with this Settlement Agreement (whether arising from non-performance or from unlawful acts) that cannot be settled amicably, shall be submitted to the competent court in The Hague, the Netherlands.
2.14.
In de Schikkingsovereenkomst aangewezen onafhankelijke octrooigemachtigden, bijgestaan door een aangewezen onafhankelijke technische deskundige, hebben de beslagen monsters en de bijbehorende documentatie onderzocht. [vertrouwelijk]
Inbreukprocedures Duitsland
2.15.
Op 31 juli 2014 is Rhodia c.s. jegens Neo Chemicals een inbreukprocedure bij het Landgericht Düsseldorf in Duitsland gestart op basis van EP 846 waarbij Rhodia c.s. heeft gesteld dat Neo Chemicals met haar product CZO 5040 octrooi inbreuk maakt. Het Landgericht heeft geoordeeld dat het product van Neo c.s. inbreuk maakt op conclusie 1 als verleend van EP 846. Sinds 15 augustus 2017 is het hoger beroep in deze zaak aanhangig bij het Oberlandesgericht Düsseldorf. In hoger beroep heeft Rhodia c.s. tevens inbreuk op EP 846 door Neo c.s. met (onder andere) het product CZO 5045 aan haar vorderingen ten grondslag gelegd (hierna: Inbreukprocedure EP 846).
2.16.
Op 30 november 2018 heeft Rhodia Opérations tegen Neo c.s. inbreukvorderingen bij het Landgericht Düsseldorf ingesteld op basis van EP 682 met betrekking tot CZO 5078 (hierna: Inbreukprocedure EP 682).
2.17.
Rhodia Opérations heeft in Inbreukprocedure EP 682 direct op 30 november 2018 een motie ingediend op grond van artikel 144 lid 1, jo artikel 358a en artikel 273 lid 2 Zivilprocessordnung [3] . Daarin heeft zij het Landgericht Düsseldorf verzocht Neo Chemicals te gelasten een representatief monster van CZO 5078 af te geven en de beoordeling van dit product door een deskundige te laten uitvoeren.
2.18.
De laatste mogelijkheid voor Rhodia Opérations om bewijs bij te brengen in Inbreukprocedure EP 682 is 24 juni 2020.
2.19.
In Inbreukprocedure EP 846 heeft Rhodia c.s. op 2 oktober 2019 het Oberlandesgericht Düsseldorf verzocht om toestemming om gebruik te mogen maken van het bewijsmateriaal met betrekking tot CZO 5045 dat Rhodia c.s. via de onafhankelijke octrooigemachtigden in handen heeft gekregen. Neo Chemicals heeft zich verzet tegen dit verzoek en aangegeven dat op basis van de Schikkingsovereenkomst enkel de Nederlandse rechter kan beslissen over eventuele vrijgave van dit materiaal. Op 26 maart 2020 heeft het Oberlandesgericht Düsseldorf beslist dat de Nederlandse rechter over dit verzoek dient te oordelen.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Rhodia c.s. vordert - na wijziging van eis - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad:
1. Rhodia c.s. primair toe zal staan en/of Neo c.s., ieder afzonderlijk, zal bevelen om onmiddellijk na betekening van dit vonnis te gehengen en te gedogen
a. dat Rhodia c.s. monstermateriaal met betrekking tot het product CZO 5045 inbrengt in Inbreukprocedure EP 846;
dat Rhodia c.s. interne testresultaten, [vertrouwelijk] met betrekking tot het product CZO 5045 inbrengt in Inbreukprocedure EP 846;
dat Rhodia c.s. monstermateriaal met betrekking tot het product CZO 5078 inbrengt in Inbreukprocedure EP 682;
dat Rhodia c.s. interne testresultaten, [vertrouwelijk] met betrekking tot het product CZO 5078 inbrengt in Inbreukprocedure EP 682;
dat Rhodia c.s. een afschrift van dit vonnis van de voorzieningenrechter en de Schikkingsovereenkomst inbrengt in Inbreukprocedure EP 846 en Inbreukprocedure EP 682;
met het verzoek aan de Duitse rechter om het bewijsmateriaal vertrouwelijk te behandelen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
2. subsidiair, voor zover vordering 1 geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, Neo c.s. zal bevelen om ten minste 100 gram referentie monstermateriaal van ieder van de voorheen beslagen CZO 5045 en CZO 5078 producten (dezelfde
batches) aan de advocaten van Rhodia c.s. af te geven voor gebruik ten behoeve van Inbreukprocedure EP 846 en Inbreukprocedure EP 682, met het verzoek aan de Duitse rechter om het bewijsmateriaal vertrouwelijk te behandelen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
3. meer subsidiair, voor zover vorderingen 1 en 2 geheel of gedeeltelijk zouden worden afgewezen, Neo c.s. zal bevelen om ten minste 100 gram monstermateriaal van ieder van de producten CZO 5045 en CZO 5078 en bijbehorende certificates of analysis, afkomstig van daadwerkelijk aan één of meer klanten in Duitsland geleverde producten en conform, althans op hoofdlijnen conform, de bij partijen uit het via de Schikkingsovereenkomst verkregen bewijsmateriaal bekende productspecificaties, aan de advocaten van Rhodia c.s. af te geven voor gebruik ten behoeve van Inbreukprocedure EP 846 en Inbreukprocedure EP 682, met het verzoek aan de Duitse rechter om het bewijsmateriaal vertrouwelijk te behandelen, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
4. Neo c.s., ieder afzonderlijk, zal bevelen om aan Rhodia c.s. een dwangsom te betalen van € 100.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat een gedaagde de onder 1 tot en met 3 bedoelde bevelen geheel of gedeeltelijk niet nakomt of - ter vrije keuze van Rhodia c.s. - voor iedere keer dat een gedaagde de onder 1 tot en met 3 bedoelde bevelen geheel of gedeeltelijk niet nakomt;
5. Neo c.s., hoofdelijk, zal veroordelen in de volledige kosten van deze procedure conform artikel 1019h Rv [4] , te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaastsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Ter onderbouwing van haar primaire en (meer) subsidiaire vorderingen stelt Rhodia c.s. dat zij [vertrouwelijk] Overigens is aan de vereisten van artikel 843a jo artikel 1019a Rv voldaan, zodat ook op die grondslag de (primaire of (meer) subsidiaire) vordering(en) kunnen worden toegewezen.
3.3.
Neo c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Neo c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad,
Rhodia c.s., ieder afzonderlijk, met betrekking tot de Schikkingsovereenkomst zal veroordelen om
I.a. primair binnen drie dagen vanaf de dagtekening van dit vonnis aan Neo c.s. opgave te doen van al het onderzoek dat Rhodia c.s. heeft uitgevoerd, althans doen uitvoeren met betrekking tot het onder de Schikkingsovereenkomst aan Rhodia c.s. afgegeven monstermateriaal, met voor elk afzonderlijk onderzoek overlegging van de resultaten daarvan, alsmede vermelding van de datum van het onderzoek, het type onderzoek, de precieze locatie van het onderzoek, en de gegevens van de uitvoerders, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
I.b. subsidiair binnen drie dagen vanaf de dagtekening van dit vonnis aan Neo c.s. opgave te doen van al het onderzoek dat Rhodia c.s. heeft uitgevoerd, althans doen uitvoeren met betrekking tot het onder de Schikkingsovereenkomst aan Rhodia c.s. afgegeven monstermateriaal, met voor elk afzonderlijk onderzoek overlegging van de resultaten daarvan, alsmede vermelding van de datum van het onderzoek, het type onderzoek, de precieze locatie van het onderzoek, en de gegevens van de uitvoerders, voor zover niet louter verricht ten behoeve van gerechtelijke procedures inzake EP 018, EP 620 en EP 267, en/of het (inhoudelijk) aan EP 018 gerelateerde Gebrauchsmuster 203 21 841.8 (hierna: Gebrauchsmuster) in landen waar die octrooien en dat Gebrauchsmuster van kracht zijn, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
II. binnen zeven dagen vanaf de dagtekening van dit vonnis te vernietigen alle onderzoeksresultaten met betrekking tot het onder de Schikkingsovereenkomst aan Rhodia c.s. afgegeven monstermateriaal voor zover het onderzoek niet louter is verricht ten behoeve van gerechtelijke procedures inzake EP 018, EP 620, EP 267 en/of het Gebrauchsmuster in landen waar die octrooien en dat Gebrauchsmuster van kracht zijn, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
III. zich met onmiddellijke ingang vanaf de dagtekening van dit vonnis onthouden van elk onderzoek met betrekking tot het onder de Schikkingsovereenkomst aan Rhodia c.s. afgegeven monstermateriaal, en het gebruik van enig resultaat daarvan, anders dan louter verricht ten behoeve van gerechtelijke procedures inzake EP 018, EP 620, EP 267 en/of het Gebrauchsmuster in landen waar die octrooien en dat Gebrauchsmuster van kracht zijn, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
IV. binnen drie dagen vanaf de dagtekening van dit vonnis in bewaring te geven al het monstermateriaal dat Rhodia c.s. onder de Schikkingsovereenkomst onder haar controle heeft aan een door de rechter aan te wijzen onafhankelijke derde die alle waarborgen in acht zal nemen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van dat materiaal, althans (subsidiair) te bevelen dat het betreffende monstermateriaal in gerechtelijke bewaring zal worden genomen, met aanwijzing van een gerechtelijk bewaarder, alles met bevel aan Rhodia c.s. om alle medewerking daaraan te verlenen, in het bijzonder door het afgeven van dit monstermateriaal aan de gerechtelijk bewaarder binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
V. voorwaardelijk, te weten indien en voor zover de voorzieningenrechter bevoegdheid zou aannemen ten aanzien van de vordering genoemd in 3.1 onder 2, binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis aan Neo c.s. af te geven de helft van het resterende CZO 5078 monstermateriaal van Neo c.s., dat Rhodia c.s. op grond van de Schikkingsovereenkomst onder zich houdt, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
VI. aan Neo c.s. een dwangsom te betalen van € 100.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Rhodia Opérations of Rhodia Chimie de onder I tot en met V genoemde bevelen geheel of gedeeltelijk niet nakomt of - ter vrije keuze van Neo c.s. - voor iedere keer dat Rhodia Opérations of Rhodia Chimie de onder de onder I tot en met V genoemde bevelen geheel of gedeeltelijk niet nakomt, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
Rhodia c.s., ieder afzonderlijk, met betrekking tot de EP 338-schikkingovereenkomst zal veroordelen om
VII. binnen drie dagen vanaf de dagtekening van dit vonnis aan Neo c.s. opgave te doen van al het onderzoek dat Rhodia c.s. heeft uitgevoerd, althans doen uitvoeren met betrekking tot elk van het onder de EP 338-schikkingovereenkomst aan Rhodia c.s. afgegeven monstermateriaal, met voor elk afzonderlijk onderzoek overlegging van de resultaten daarvan, alsmede vermelding van de datum van het onderzoek, het type onderzoek, de precieze locatie van het onderzoek, en de gegevens van de uitvoerders, voor zover niet louter verricht ten behoeve van gerechtelijke procedures in Duitsland met betrekking tot inbreuk op het Duitse deel van EP 338, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
VIII. binnen zeven dagen vanaf de dagtekening van dit vonnis te vernietigen alle onderzoeksresultaten van het onder VII bedoelde onderzoek, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
IX. zich met onmiddellijke ingang vanaf de dagtekening van dit vonnis te onthouden van elk onderzoek met betrekking tot het onder de EP 338-schikkingovereenkomst aan Rhodia c.s. afgegeven monstermateriaal, en het gebruik van enig resultaat daarvan, anders dan louter verricht ten behoeve van gerechtelijke procedures in Duitsland met betrekking tot inbreuk op het Duitse deel van EP 338, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
X. binnen drie dagen vanaf de dagtekening van dit vonnis in bewaring te geven al het monstermateriaal dat Rhodia c.s. onder de EP 338-schikkingovereenkomst onder haar controle heeft aan een door de rechter aan te wijzen onafhankelijke derde die alle waarborgen in acht zal nemen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van dat materiaal, althans (subsidiair) te bevelen dat het betreffende monstermateriaal in gerechtelijke bewaring zal worden genomen, met aanwijzing van een gerechtelijk bewaarder, alles met bevel aan Rhodia c.s. om alle medewerking daaraan te verlenen, in het bijzonder door het afgeven van het betreffende monstermateriaal aan de gerechtelijk bewaarder binnen drie dagen na dagtekening van dit vonnis, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
XI. aan Neo c.s. een dwangsom te betalen van € 100.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Rhodia Opérations of Rhodia Chimie de onder VII tot en met X genoemde bevelen geheel of gedeeltelijk niet nakomt of - ter vrije keuze van Neo c.s. - voor iedere keer dat Rhodia Opérations of Rhodia Chimie de onder de VII tot en met X genoemde bevelen geheel of gedeeltelijk niet nakomt, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen maatregel;
in conventie en in reconventie
XII. Rhodia c.s. overeenkomstig artikel 1019h dan wel artikel 1019ie Rv te veroordelen in de volledige kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
Aan de (subsidiaire) vorderingen genoemd in 4.1 onder I tot en met IV legt Neo c.s. ten grondslag dat [vertrouwelijk] Daarmee handelt Rhodia c.s. in strijd met de Schikkingsovereenkomst en met de WBB [5] . De producten van Neo c.s. betreffen “tailor made” producten, waarbij Neo c.s. ervoor kiest haar technologie te beschermen door middel van bedrijfsgeheimen. CZO 5045 en CZO 5078 zijn bedrijfsgeheimen in de zin van artikel 1 WBB. De in de Schikkingsovereenkomst opgenomen vertrouwelijkheidsbepalingen en de daaraan gekoppelde boetes bij niet-nakoming is één van de maatregelen die Neo c.s. heeft genomen om haar bedrijfsgeheimen te beschermen. Om de wanprestatie onder de Schikkingsovereenkomst ongedaan te maken, dient Rhodia c.s. opgave te doen van de uitgevoerde tests, het onderzoeksmateriaal te vernietigen, zich te onthouden van (gebruik van resultaten van) verder onderzoek en het nog resterende monstermateriaal onder de Schikkingsovereenkomst af te geven.
4.3.
De voorwaardelijke vordering in 4.1 onder V grondt Neo c.s. op de stelling dat zij niet aanwezig was bij het bewijsbeslag op 31 januari 2017 (vergelijk onder 2.11), waardoor zij van de deurwaarder geen monster heeft gekregen van de specifieke batch van het inbeslaggenomen CZO 5078. Omdat iedere batch uniek is, is het voor Neo c.s. niet mogelijk alsnog een identiek monster te verkrijgen. Op basis van artikel 843a Rv jo artikel 1019a Rv dient te voorzieningenrechter deze vordering toe te wijzen.
4.4.
Ter onderbouwing van de vorderingen in 4.1 onder VII tot en met XI stelt Neo c.s. dat zij gegronde vrees heeft dat Rhodia c.s. ook zal wanpresteren in het kader van de EP 338-schikkingovereenkomst dan wel in strijd zal handelen met artikel 5 lid 1 WBB door onderzoek te doen op monsters die zij op grond van de EP 338-schikkingovereenkomst onder zich houdt.
4.5.
Rhodia c.s. voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Bevoegdheid

5.1.
Rhodia c.s. grondt de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in conventie op de forumkeuze die is opgenomen in artikel 29 van de Schikkingsovereenkomst. Daarnaast doet zij een beroep op artikel 35 Brussel I bis-Vo [6] .
5.2.
Neo c.s. betwist voor alle weren de bevoegdheid. Rhodia Chimie kan volgens Neo c.s. geen beroep doen op de forumkeuzeclausule in de Schikkingsovereenkomst, nu zij geen partij is bij deze overeenkomst. Maar ook Rhodia Opérations kan geen beroep doen op deze forumkeuzeclausule. Met betrekking tot de vordering genoemd in 3.1 onder 1 kan Rhodia Opérations dat niet doen vanwege - verkort weergegeven - de wijze waarop zij haar vordering heeft ingesteld en de uitleg van artikel 19 van de Schikkingsovereenkomst die Rhodia Opérations daarbij voorstaat. Neo c.s. erkent de bevoegdheid voor vordering 3.1 onder 1 op voorwaarde dat Rhodia c.s. (alsnog) erkent dat de vordering ten minste moet worden beoordeeld als ware het een inzagevordering onder artikel 843a Rv. Voor wat betreft de vordering genoemd in 3.1 onder 2, staat de Schikkingsovereenkomst volgens Neo c.s. in de weg aan toewijzing van deze vordering. In de Schikkingsovereenkomst is immers definitief vastgesteld waarin wel inzage wordt verleend en waarin niet. Deze definitieve vaststelling verhindert dat alsnog een vordering wordt ingesteld voor meer of andere inzage dan die verstrekt onder de Schikkingsovereenkomst. De vordering genoemd in 3.1 onder 3 heeft niets van doen met de Schikkingsovereenkomst, zodat de forumkeuzeclausule van artikel 29 op deze vordering niet van toepassing is. De vordering ziet louter op het vergaren van bewijs voor de procedures in Duitsland.
Volgens Neo c.s. kan de bevoegdheid ten aanzien van de vorderingen genoemd in 3.1 onder 2 en 3 evenmin gegrond worden op artikel 35 Brussel I bis-Vo, nu deze vorderingen geen “voorlopige of bewarende maatregelen” betreffen in de zin van dat artikel en niet wordt voldaan aan het vereiste dat sprake is van een “reële band” tussen het voorwerp van deze vordering en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de aangezochte rechter.
5.3.
Zoals partijen onderkennen, is de Brussel I bis-Vo op het onderhavige geding materieel van toepassing op grond van de preambule en artikel 1 van deze verordening.
De vordering genoemd in 3.1 onder 1
5.4.
Deze vordering is gebaseerd op de Schikkingsovereenkomst. Tussen partijen is niet in geschil dat in artikel 29 van de Schikkingsovereenkomst een forumkeuze voor de Nederlandse rechter is overeengekomen. Evenmin is in geschil dat deze forumkeuze voldoet aan de vereisten van artikel 25 Brussel I bis-Vo, nu de forumkeuze conform artikel 25 lid 1 aanhef en onder a) Brussel I bis-Vo tot stand is gekomen bij een schriftelijke overeenkomst. Voor de volledigheid merkt de voorzieningenrechter op, met verwijzing naar artikel 6 lid 1 Brussel I bis-Vo, dat ook ten aanzien van Neo Performance en ZAMR artikel 25 Brussel I bis-Vo moet worden toegepast. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van Neo c.s. dat wanneer de uitleg wordt gevolgd die Rhodia c.s. geeft aan artikel 19 van de Schikkingsovereenkomst, de Nederlandse rechter niet als bevoegde rechter wordt aangewezen. In de forumkeuzeclausule van artikel 29 van de Schikkingsovereenkomst wordt de Nederlandse rechter namelijk bevoegd verklaard ten aanzien van alle geschillen die voortvloeien uit de Schikkingsovereenkomst. Daartoe behoort ook de uitleg van de verschillende artikelen van de Schikkingsovereenkomst, nu partijen van mening verschillen over deze uitleg.
5.5.
Naar voorlopig oordeel komt de voorzieningenrechter echter geen bevoegdheid toe om kennis te nemen van deze vordering voor zover ingesteld door Rhodia Chimie. Neo c.s. heeft terecht opgemerkt dat Rhodia Chimie geen partij is bij de Schikkingsovereenkomst, zodat de bevoegdheid om kennis te nemen van de onderhavige vordering in conventie voor zover ingesteld door Rhodia Chimie niet op artikel 25 Brussel I bis-Vo kan worden gebaseerd. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat ten aanzien van Neo Chemicals die bevoegdheid gegrond kan worden op artikel 4 lid 1 of (artikel 5 jo) artikel 7 tot en met 26 Brussel I bis-Vo of ten aanzien van Neo Performance en ZAMR op artikel 6 lid 1 of (artikel 6 lid 2 Brussel I bis-Vo jo) artikel 2 tot en met 14 Rv.
5.6.
Dan resteert artikel 35 Brussel I bis-Vo, op welk artikel Rhodia c.s. een beroep heeft gedaan. Ook op deze grondslag komt de voorzieningenrechter geen bevoegdheid toe voor de vorderingen van Rhodia Chimie. Daarbij wordt vooropgesteld dat voor een succesvol beroep op artikel 35 Brussel I bis-Vo voldaan moet worden aan drie voorwaarden. Het moet gaan om een ‘voorlopige of bewarende maatregel’ in de zin van dit artikel. Ten tweede moet er een reële band bestaan tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter. [7] De maatregelen kunnen derhalve in beginsel alleen gevraagd worden bij de rechter van het land waar de verzochte maatregelen gerealiseerd moeten worden. Ten slotte moet de gevraagde maatregel kunnen worden bevolen volgens het nationale recht van de aangezochte rechter, wat betekent dat deze rechter (internationaal) bevoegd moet zijn op grond van zijn commune bevoegdheidsrecht. De voorzieningenrechter constateert dat in ieder geval niet aan de derde voorwaarde wordt voldaan, nu in de artikelen 2 tot en met 14 Rv geen bevoegdheidsgrondslag voor de Nederlandse (voorzieningen)rechter gevonden kan worden (zoals hiervoor al was vastgesteld). Overigens vermag de voorzieningenrechter ook niet in te zien dat aan de tweede voorwaarde wordt voldaan, nu de in 3.1 onder 1 opgenomen maatregelen, geen maatregelen betreffen die in Nederland gerealiseerd moeten worden.
De vorderingen genoemd in 3.1 onder 2 en 3
5.7.
Rhodia c.s. grondt de bevoegdheid van de Nederlandse (voorzieningen)rechter om over deze vorderingen te oordelen, eveneens op de forumkeuzeclausule in artikel 29 van de Schikkingsovereenkomst. Met betrekking tot de vordering genoemd in 3.1 onder 2 doet zij dat omdat deze vordering is gebaseerd op het monstermateriaal dat Neo c.s. tijdens de beslaglegging in Nederland in handen heeft gekregen (dan wel referentiemonstermateriaal van dezelfde batch) en omdat het beslagen monstermateriaal onderwerp is van de Schikkingsovereenkomst. Met betrekking tot de vordering genoemd in 3.1 onder 3 doet Rhodia c.s. een beroep op de forumkeuzeclausule omdat het gaat om monstermateriaal waarvan Neo c.s. in artikel 9 van de Schikkingsovereenkomst heeft verklaard dat zij deze monsters heeft ontvangen. In beide gevallen is volgens Rhodia c.s. sprake van een geschil voortvloeiend uit de Schikkingsovereenkomst. Neo c.s. betwist dat deze vorderingen geschilpunten betreffen die onder de Schikkingsovereenkomst vallen en betwist derhalve dat de forumkeuze toepasselijk is.
5.8.
De forumkeuze in artikel 29 van de Schikkingsovereenkomst ziet op
“Any dispute arising from or in connection with this Settlement Agreement”(zie onder 2.13), oftewel “Elk geschil dat voortvloeit uit of verband houdt met deze Schikkingsovereenkomst”. Nu Rhodia c.s. met betrekking tot beide vorderingen stelt dat zij verband houden met de Schikkingsovereenkomst, is de voorzieningenrechter op grond van de forumkeuzeclausule (ex artikel 25 lid 1 aanhef en onder a) Brussel I bis-Vo) bevoegd om van deze vorderingen van Rhodia Opérations jegens Neo c.s. kennis te nemen. Of de vorderingen toewijsbaar zijn onder de Schikkingsovereenkomst is vervolgens een inhoudelijke vraag.
Conclusie
5.9.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Rhodia Opérations jegens Neo c.s. genoemd in 3.1 onder 1 tot en met 3 (en de nevenvorderingen onder 4 en 5).
De voorzieningenrechter is niet bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Rhodia Chimie.
Algemeen
5.10.
Nu de voorzieningenrechter niet bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van Rhodia Chimie, zal voor de overzichtelijkheid in de rest van de rechtsoverwegingen in conventie Rhodia Opérations als enige eisende partij worden genoemd.
Vertrouwelijkheid
5.11.
Rhodia Opérations heeft de voorzieningenrechter verzocht de producties EP29 (en GP03) tot en met EP34 en al hetgeen Rhodia Opérations met betrekking tot deze producties in de onderhavige procedure bespreekt, vertrouwelijk te behandelen op de voet van artikel 27 lid 1, 28 lid 1 en 29 lid 4 Rv. Het verzoek is toegestaan, waarna gedeeltes van de digitale zitting achter gesloten deuren hebben plaatsgevonden. De voorzieningenrechter bepaalt dat het partijen verboden is aan derden mededeling te doen omtrent de inhoud van de voornoemde producties.
Litispendentie / samenhang
5.12.
Voor alle weren betoogt Neo c.s. dat de voorzieningenrechter de onderhavige procedure voor wat betreft inbreng van het monstermateriaal CZO 5078 in de Inbreukprocedure EP 682 dient aan te houden. Rhodia Opérations heeft in de Inbreukprocedure EP 682 jegens Neo Chemicals een vordering tot gebruik van CZO 5078 ingesteld (vergelijk onder 2.17), op welke vordering het Landgericht Düsseldorf op of vóór 2 juli 2020 zal beslissen. Omdat het gaat om vorderingen die in twee lidstaten zijn aangebracht tussen dezelfde partijen, over hetzelfde onderwerp en die op dezelfde oorzaak berusten (litispendentie), dient de Nederlandse voorzieningenrechter (als laatst aangezochte rechter) de beslissing over deze vordering aan te houden op grond van artikel 29 Brussel I bis-Vo, totdat de bevoegdheid van de Duitse rechter ten aanzien van die vordering vaststaat. Subsidiair dient de Nederlandse voorzieningenrechter de beslissing aan te houden op basis van artikel 30 Brussel I bis-Vo, nu het gaat om samenhangende vorderingen.
5.13.
Zoals Rhodia Opérations terecht opmerkt, is van litispendentie of samenhang in de zin van artikel 29 of 30 Brussel I bis-Vo echter geen sprake. In die artikelen gaat het om procedures waarin ten gronde over dezelfde, dan wel samenhangende vorderingen moet worden beslist. De onderhavige in het geding zijnde vorderingen betreffen enkel (bewijs)maatregelen en geen beslissingen met betrekking tot het geschil ten gronde tussen partijen, te weten of Neo c.s. al dan niet inbreuk maakt op EP 682.
Bezwaar producties EP30 tot en met EP34
5.14.
Bij e-mailbericht van 20 mei 2020 heeft Neo c.s. (onder andere) bezwaar gemaakt tegen de producties EP30 tot en met EP34 die Rhodia Opérations op 20 mei 2020 heeft ingediend. Neo c.s. wijst erop dat zij vanwege de bijzondere omstandigheden gezien C
ovid-19, verplicht was haar conclusie van antwoord in te dienen op 22 mei 2020. Daarmee meent Neo c.s. onvoldoende tijd te hebben gehad om te reageren op deze ingediende producties, [vertrouwelijk]Tijdens de mondelinge behandeling heeft Neo c.s. haar bezwaar gehandhaafd en betoogd dat deze producties eerder hadden kunnen en moeten worden ingediend. Ook tot de tweede termijn ter zitting is er volgens Neo c.s. onvoldoende gelegenheid geweest om te reageren, zodat de voorzieningenrechter deze producties dient te weigeren.
5.15.
De voorzieningenrechter gaat aan dit bezwaar voorbij. De producties betreffen geen omvangrijke stukken. Bij e-mailbericht van 22 mei 2020 heeft de griffie namens de voorzieningenrechter Neo c.s. bericht dat zij in de gelegenheid is een nadere akte met producties in te dienen in reactie op de producties van Rhodia Opérations Neo c.s. heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Dat de tijd te kort was om een adequate reactie te formuleren [vertrouwelijk], verwerpt de voorzieningenrechter. [vertrouwelijk] De Duitse Inbreukprocedure EP 846 en Inbreukprocedure EP 682 lopen al geruime tijd waarbij de vraag aan de orde is of voornoemde producten inbreuk maken. De inhoudelijke argumenten [vertrouwelijk] zijn Neo c.s. vanuit deze procedures bekend, zodat zij geacht moet worden zich daar in een eerder stadium op voorbereid te kunnen hebben. Daarnaast zijn er aan de zijde van Neo c.s. deskundigen die geacht moeten worden ook op korte termijn inhoudelijk op de door Rhodia Opérations (niet omvangrijke) [vertrouwelijk] te reageren. Neo c.s. is onder die omstandigheden niet in haar belangen geschaad.
Bezwaar producties EP48 tot en met EP50
5.16.
Neo c.s. maakt eveneens bezwaar tegen indiening van de producties EP48 tot en met EP50 door Rhodia Opérations op 29 mei 2020. Dit betreffen verklaringen van Duitse advocaten en een Duitse octrooigemachtigde die (onder andere) Rhodia Opérations bijstaan in de Inbreukprocedure EP 846 en de Inbreukprocedure EP 682. Deze verklaringen zien op onderwerpen en verweren van Neo c.s. in de Duitse procedures, waarmee Rhodia Opérations bij dagvaarding al bekend was, zodat Rhodia Opérations deze verklaringen bij dagvaarding al had kunnen en moeten indienen, aldus Neo c.s. Nu dit daags voor de zitting pas is gebeurd (waarbij van belang is dat 1 juni 2020 een nationale feestdag betreft), heeft Neo c.s. bovendien onvoldoende tijd gehad om te reageren of om tegenverklaringen in het geding te brengen.
5.17.
De voorzieningenrechter gaat ook aan dit bezwaar voorbij. Het klopt dat Rhodia c.s. in haar dagvaarding verweren van Neo c.s. dient te bespreken voor zover zij met die verweren bekend is. Rhodia Opérations heeft echter niet onbegrijpelijk opgemerkt dat Neo c.s. in de Inbreukprocedure EP 846 en de Inbreukprocedure EP 682 vele verweren heeft gevoerd, zowel met betrekking tot de geldigheid van de octrooien als met betrekking tot niet inbreuk, waarbij Rhodia Opérations op voorhand niet wist welke verweren Neo c.s. in de onderhavige procedure zou voeren. Zij heeft derhalve de bespreking van de verweren van Neo c.s. beperkt tot de verweren waarvan zij heeft ingeschat dat die gevoerd zouden gaan worden. De voorzieningenrechter constateert dat Neo c.s. in de onderhavige procedure de geldigheid ook niet meer ter discussie heeft gesteld en slechts beperkt verweer heeft gevoerd met betrekking tot de niet-inbreuk. De verklaringen die Rhodia Opérations heeft overgelegd, zien enkel op de stellingen die Rhodia Opérations in de Duitse inbreukprocedures heeft ingenomen voor wat betreft de door Neo c.s. in de onderhavige procedure gevoerde verweren. Met deze stellingen is Neo c.s. vanzelfsprekend bekend, zodat zij onder deze omstandigheden geacht moet worden op deze argumenten te kunnen reageren en niet in haar belangen is geschaad.
Bezwaar wijziging van eis
5.18.
Ten slotte maakt Neo c.s. bezwaar tegen de wijziging van eis voor zover deze ziet op de eiswijzigingen van de vorderingen genoemd in 3.1 onder 2 en 3. De vordering genoemd in 3.1 onder 2 is vermeerderd van afgifte van monstermateriaal van CZO 5045 en CZO 5078 voor zover de deurwaarder dit tijdens de beslaglegging (dan wel de octrooigemachtigden na het onderzoek) aan Neo c.s. heeft verstrekt, naar afgifte van monstermateriaal van dezelfde batches van de voorheen beslagen CZO 5045 en CZO 5078. Daarmee is volgens Neo c.s. het karakter van de vordering veranderd en levert het problemen op met betrekking tot executie. Neo c.s. acht zich daardoor geschaad in haar verdediging. Datzelfde geldt in de ogen van Neo c.s. voor de wijziging van eis van de vordering genoemd in 3.1 onder 3, nu dit is gewijzigd van afgifte van monstermateriaal van CZO 5045 en CZO 5078 conform de bij partijen uit het via de Schikkingsovereenkomst verkregen bewijsmateriaal bekende productspecificaties, naar afgifte daarvan conform “althans op hoofdlijnen conform” de bij partijen uit het via de Schikkingsovereenkomst verkregen bewijsmateriaal bekende productspecificaties. Ook dit levert executieproblemen op, aldus Neo c.s.
5.19.
De voorzieningenrechter laat de wijzigingen (vermeerderingen) van eis toe. De grondslagen van de vorderingen zijn gelijk gebleven evenals de stellingen die Rhodia Opérations aan deze vorderingen ten grondslag heeft gelegd. De wijzigingen betreffen (marginale) verruimingen van de vorderingen waarop Neo c.s. heeft kunnen reageren. Dat toewijzing van de vorderingen zoals thans gewijzigd tot executieproblemen zou leiden, is geen reden om de wijziging van eis te weigeren, maar betreft een inhoudelijk verweer dat pas aan de orde is bij eventuele toewijzing van de vorderingen.
Spoedeisend belang
5.20.
Neo c.s. betwist dat Rhodia Opérations spoedeisend belang heeft bij de gevorderde (neven)voorzieningen, omdat zij volgens Neo c.s. te lang heeft gewacht met het aanhangig maken van het onderhavige kort geding. De Inbreukprocedure EP 846 loopt al sinds 31 juli 2014, waarbij het hoger beroep al sinds 15 augustus 2017 aanhangig is. De Inbreukprocedure EP 682 dateert van 30 november 2018. Rhodia Opérations had de onderhavige vorderingen dus al jaren eerder kunnen en moeten instellen, omdat voorzienbaar was dat Neo c.s. de inbreuk zou betwisten.
5.21.
De voorzieningenrechter acht in dit kader van doorslaggevend belang dat het Oberlandesgericht Düsseldorf in de Inbreukprocedure EP 846 op 26 maart 2020 heeft geoordeeld dat op basis van de Schikkingsovereenkomst de Nederlandse rechter dient te beslissen of bewijsmateriaal in verband met de Schikkingsovereenkomst in de Inbreukprocedure EP 846 mag worden ingebracht (vergelijk onder 2.19). Deze beslissing is gegrond op de weigering van Neo c.s. mee te werken aan terbeschikkingstelling van het monstermateriaal ten behoeve van Inbreukprocedure EP 846, waarbij Neo c.s. zelf een beroep heeft gedaan op de onbevoegdheid van het Oberlandesgericht Düsseldorf om te beslissen of Neo c.s. dergelijk monstermateriaal in de procedure zou mogen inbrengen. Onder deze omstandigheden had Rhodia Opérations geen andere keus dan de onderhavige vorderingen met betrekking tot Inbreukprocedure EP 846 voor te leggen aan de Nederlandse rechter, waarbij de vorderingen spoedeisend zijn omdat de procedure bij het Oberlandesgericht zich in een beslissende fase bevindt en het Oberlandesgericht de onderhavige beslissing van de voorzieningenrechter afwacht. Dat Rhodia Opérations er vervolgens voor heeft gekozen tegelijkertijd op basis van de Schikkingsovereenkomst vorderingen in te stellen die tot doel hebben bewijsmateriaal in te kunnen brengen in de Inbreukprocedure EP 682, betreft naar voorlopig oordeel een logische stap. Dat Neo c.s. in de Inbreukprocedure EP 682 (nog) niet het verweer heeft gevoerd dat enkel de Nederlandse rechter ter zake bevoegd is te oordelen, is niet relevant. Bij een beslissing door de voorzieningenrechter op korte termijn, heeft Rhodia Opérations een spoedeisend belang, omdat in de Inbreukprocedure EP 682 op 24 juni 2020 door Rhodia Opérations bewijs moet worden bijgebracht.
Vordering genoemd in 3.1 onder 1 ongeschikt voor kort geding
5.22.
Neo c.s. betoogt dat Rhodia Opérations niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering genoemd in 3.1 onder 1, omdat deze vordering ongeschikt is voor kort geding. Deze vordering ziet op het verlenen van toestemming door de rechter als bedoeld in artikel 19 van de Schikkingsovereenkomst. Deze toestemming is een definitieve toestemming tot kennisneming en gebruikmaking van vertrouwelijke informatie, waardoor de toestemming vergelijkbaar is met een verklaring voor recht. Die toestemming kan enkel door de bodemrechter worden gegeven.
5.23.
De voorzieningenrechter constateert dat partijen in artikel 29 van de Schikkingsovereenkomst zijn overeengekomen dat de Nederlandse rechter beslissingen dient te nemen met betrekking tot geschillen voortvloeiend uit de Schikkingsovereenkomst. Daaronder behoort ook de beslissing tot het al dan niet verlenen van toestemming als bedoeld in artikel 19 van de Schikkingsovereenkomst. Partijen hebben daarbij niet uitgesloten dat dergelijke beslissingen door de voorzieningenrechter kunnen worden genomen zodat het betoog van Neo c.s. wordt verworpen.
Inhoudelijke beoordeling van de vordering genoemd in 3.1 onder 1 a tot en met d
Door Rhodia Opérations uitgevoerde testen op monstermaterialen CZO 5045 en CZO 5078 toegestaan?]
5.24.
De vorderingen genoemd in 3.1 onder 1 a tot en met d zien op inbreng in de Inbreukprocedure EP 846 respectievelijk de Inbreukprocedure EP 682 van het monstermateriaal CZO 5045 respectievelijk CZO 5078 en de testresultaten van de door Rhodia c.s. op deze monstermaterialen uitgevoerde tests.
5.25.
Partijen verschillen in dit kader van mening over de uitleg van verschillende artikelen van de Schikkingsovereenkomst.
5.26.
De voorzieningenrechter merkt vooraf op dat in de Schikkingsovereenkomst meerdere malen wordt gerefereerd aan “the Patents”. Dit zijn de octrooien EP 018, EP 267 en EP 620 (vergelijk onder 2.13). In verband met de leesbaarheid van de volgende overwegingen, zal de voorzieningenrechter deze octrooien aanduiden als “de drie octrooien”.
5.27.
Rhodia Opérations stelt zich op het standpunt dat [vertrouwelijk]
5.28.
Neo c.s. betoogt dat [vertrouwelijk]
5.29.
Het debat tussen partijen stelt dus de vraag aan de orde hoe [vertrouwelijk] Schikkingsovereenkomst (in relatie tot elkaar) dienen te worden uitgelegd. Zoals partijen hebben onderkend, geldt volgens vaste jurisprudentie naar Nederlands recht dat deze vraag niet kan worden beantwoord enkel aan de hand van een (zuiver) taalkundige uitleg van de in een schriftelijke overeenkomst gebruikte bewoordingen, maar dat het steeds aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (het zogeheten ‘Haviltex-criterium’). [8] Daarbij kan echter niet zomaar voorbij worden gegaan aan de gebruikte bewoordingen. In praktische zin zullen deze bewoordingen en de taalkundige betekenis daarvan steeds van belang zijn, waarbij geldt dat daaraan, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval, meer of minder gewicht dient te worden toegekend. [9] Maar ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft het Haviltex-criterium. [10]
5.30.
De voorzieningenrechter laat de discussie van partijen over [vertrouwelijk] voor wat die is. Vooralsnog lijkt de stelling van Rhodia Opérations dat [vertrouwelijk]Voor de beslissing in dit kort geding is naar voorlopig oordeel de uitleg van [vertrouwelijk] Schikkingsovereenkomst doorslaggevend.
5.31.
In dit kader verschillen partijen niet van mening over de uitleg van [vertrouwelijk].
5.32.
Voor wat betreft [vertrouwelijk] Schikkingsovereenkomst lezen de bewoordingen vanuit taalkundig perspectief bezien - zakelijk weergegeven - als volgt. [vertrouwelijk].
5.33.
Voorshands oordelend constateert de voorzieningenrechter dat het geschilpunt ziet op [vertrouwelijk].Partijen zijn het erover eens dat het in ieder geval niet de bedoeling is geweest een dergelijke loze bepaling op te nemen in de Schikkingsovereenkomst.
5.34.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter dan ook aan Neo c.s. gevraagd hoe volgens Neo c.s. [vertrouwelijk]. Daarop heeft Neo c.s. geantwoord dat [vertrouwelijk] (waarbij de voorzieningenrechter begrijpt dat Neo c.s. bedoelt te betogen dat de vorderingen van Rhodia Opérations reeds daarom moeten worden afgewezen).
5.35.
De voorzieningenrechter begrijpt derhalve dat Neo c.s. [vertrouwelijk] Schikkingsovereenkomst op dit punt zodanig uitlegt dat [vertrouwelijk] De voorzieningenrechter gaat (in ieder geval in het kader van de onderhavige procedure) aan deze uitleg voorbij. [vertrouwelijk].
Inbreng van de monstermaterialen en testresultaten in de Duitse Inbreukprocedures toegestaan?
5.36.
Het voorgaande betekent dat thans de vraag aan de orde is of de voorzieningenrechter [vertrouwelijk]. Zoals hiervoor overwogen is deze toestemming slechts aan de orde wanneer wordt voldaan aan de vereisten van artikel 843a jo artikel 1019aRv.
5.37.
Ingevolge lid 1 van 843a Rv is de toewijsbaarheid van een op dat wetsartikel gebaseerde vordering aan de volgende voorwaarden gebonden. 1) De eiser tot exhibitie dient een rechtmatig belang te stellen en te hebben. 2) De vordering moet “bepaalde bescheiden” (dan wel ander bewijsmateriaal ex artikel 1019a lid 2 Rv) betreffen waarover 3) de verweerder daadwerkelijk de beschikking heeft of kan krijgen. 4) De eiser tot exhibitie dient partij te zijn bij de rechtsbetrekking waarop de gevorderde specifieke bescheiden zien, waarbij in artikel 1019a lid 1 Rv is bepaald dat een verbintenis uit onrechtmatige daad wegens inbreuk op een recht van intellectuele eigendom geldt als een dergelijke rechtsbetrekking.
5.38.
In de onderhavige zaak is aan het tweede en derde vereiste voldaan omdat het bewijsmateriaal met betrekking tot CZO 5045 en CZO 5078 al specifiek is geduid en Rhodia Opérations daarover zelf al de beschikking heeft.
5.39.
Ten aanzien van het vierde vereiste, te weten de rechtsbetrekking gegrond op artikel 1019a lid 1 Rv, wordt vooropgesteld dat degene die inzage, afgifte of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt zodanige feiten en omstandigheden dient te stellen en die met reeds voorhanden bewijsmateriaal dient te onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat inbreuk op een recht van intellectuele eigendom is of dreigt te worden gemaakt. De vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van artikel 1019a Rv als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Daarbij komt het immers aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Wel is uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op een (dreigende) inbreuk gebaseerde vordering. Uit de stellingen en (zo mogelijk met bewijsmateriaal gestaafde) feiten en omstandigheden moet een redelijk vermoeden van (dreigende) inbreuk kunnen worden afgeleid. [11] Bij de beoordeling dient de rechter bij de toetsing van het ‘rechtmatig belang’ (het eerste vereiste in het kader van artikel 843a Rv) de belangen van de gedaagde te betrekken, waaronder diens belang dat de bescherming van vertrouwelijke informatie is gewaarborgd, maar in het bijzonder ook om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is, ingeval de beweerde inbreuk niet voldoende aannemelijk is, of indien de exhibitie verlangende partij ook andere effectieve, maar voor de gedaagde minder belastende middelen tot bewijsgaring ten dienste staan. In de onderhavige zaak ziet de door Rhodia Opérations gevorderde exhibitie op verkrijging van technisch inbreukbewijs waarvoor een relatief lage drempel pleegt te worden aangelegd. [12]
5.40.
Ten aanzien van de vereiste rechtsbetrekking in het kader van Inbreukprocedure EP 846 overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.41.
Neo c.s. betwist in de onderhavige procedure dat CZO 5045 voldoet aan het conclusiekenmerk van “zuivere vaste oplossing” van conclusie 1 van het Duitse deel van EP 846 zoals door het BGH in stand gehouden (vergelijk onder 2.4 en 2.5). Volgens Neo c.s. is bij CZO 5045 geen sprake van een zuivere vaste oplossing met één zuivere fase, maar is er meer dan één fase aanwezig, in die zin dat er meer dan één kristalstructuur aanwezig is.
5.42.
Naar voorlopig oordeel heeft Rhodia Opérations voldoende aannemelijk gemaakt dat CZO 5045 inbreuk heeft gemaakt op EP 846. Daarbij is van doorslaggevend belang dat het Landgericht Düsseldorf in Inbreukprocedure EP 846 in eerste aanleg bij vonnis van 18 juli 2017 een bepaalde uitleg heeft gegeven aan de conclusiekenmerken van conclusie 1 van EP 846. Op basis daarvan heeft het Landgericht geoordeeld dat het product CZO 5040 van Neo c.s. inbreuk maakt op conclusie 1 van EP 846 als verleend (waarbij geldt dat Neo c.s. onweersproken heeft gelaten de stelling van Rhodia Opérations dat het verschil tussen conclusie 1 van EP 846 als verleend en de conclusie zoals in stand gehouden door het BGH voor de beslissing van het Landgericht niet relevant is). Het Landgericht heeft Neo c.s. bevolen om op basis van de uitgangspunten in deze beslissing, volledige opgave te doen welke van haar overige producten inbreukmakend zijn. In de opgave die (de advocaat van) Neo c.s. op 14 september 2017 aan Rhodia Opérations heeft verstrekt, is CZO 5045 opgenomen.
5.43.
Volgens Neo c.s. is het Landgericht in het vonnis van 18 juli 2017 ten onrechte voorbij gegaan aan het verweer van Neo c.s. dat uit de productcatalogus niet volgt dat sprake is van één zuivere tetragonale fase en heeft het Landgericht daarnaast een onjuiste uitleg gegeven aan dit conclusiekenmerk, nu zij inbreuk heeft aangenomen op basis van de X-Ray Power Diffraction meetmethode (hierna: XRD-methode), terwijl Neo c.s. deze bevindingen had weerlegd met resultaten van een meer geschikte meetmethode, te weten de Raman spectroscopie. Thans in hoger beroep in Inbreukprocedure EP 846 heeft Neo c.s. deze verweren eveneens gevoerd. De voorzieningenrechter constateert echter dat er een vonnis is gewezen in eerste aanleg, dat nog steeds van kracht is, waarbij het Landgericht (zoals Neo c.s. zelf heeft aangevoerd) kennis heeft genomen van alle verweren van Neo c.s. (en het door Neo c.s. aangedragen bewijs) die Neo c.s. in de onderhavige procedure eveneens opwerpt, en deze verweren heeft gepasseerd. Op basis van deze beslissing in eerste aanleg over de uitleg van de conclusiekenmerken van EP 846 voldoet CZO 5045 (volgens opgave van Neo c.s.) aan alle conclusiekenmerken. Daargelaten dat door het instellen van hoger beroep in de Inbreukprocedure EP 846 uiteraard nog geen definitieve beslissing voorligt, is het vonnis van het Landgericht Düsseldorf voor het aannemen van een redelijk vermoeden van inbreuk van CZO 5045 op EP 846 voor het verkrijgen door Rhodia Opérations van technisch inbreukbewijs in de onderhavige procedure (meer dan) genoeg. Dat geldt temeer nu de testresultaten die Rhodia Opérations met betrekking tot CZO 5045 heeft overgelegd, bevestigen dat CZO 5045 op basis van de XRD-methode als zuivere vaste oplossing kwalificeert, terwijl Neo c.s. ook geen eigen XRD-meetresultaat heeft overgelegd waaruit het tegendeel zou blijken.
5.44.
Met betrekking tot de vereiste rechtsbetrekking in het kader van Inbreukprocedure EP 682 overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
5.45.
Neo c.s. betwist in tweeërlei opzicht dat CZO 5078 voldoet aan de conclusiekenmerken van conclusie 1 van EP 682 zoals door de TKB in stand gehouden (vergelijk onder 2.7 en 2.8). Ten eerste is geen sprake van een quaternaire samenstelling, aangezien CZO 5078 een vijfde bestanddeel bevat, te weten 1,32% hafnium oxide. Daarnaast begrijpt de voorzieningenrechter dat Neo c.s. bij conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie, bedoelt te betogen dat CZO 5078 niet voldoet aan het conclusiekenmerk van reduceerbaarheid, althans dat de wijze waarop de meting om de reduceerbaarheid te bepalen, moet worden uitgevoerd, niet geheel duidelijk is.
5.46.
Ten aanzien van het conclusiekenmerk van de quaternaire samenstelling, overweegt de voorzieningenrechter dat naar voorshands oordeel CZO 5078 aan dit conclusiekenmerk voldoet, daar het percentage hafnium oxide als onzuiverheid in de chemische samenstelling moet worden geduid en derhalve niet als apart vijfde bestanddeel. Daarvoor is het volgende redengevend.
5.47.
De heer [naam advocaat] , Duitse advocaat van Rhodia Opérations in de Inbreukprocedure EP 682, heeft verklaard (productie EP49) dat Rhodia Opérations in Inbreukprocedure EP 682 heeft uitgelegd dat de vakman begrijpt dat ieder product dat zirconium oxide bevat, tevens een verwaarloosbare hoeveelheid hafnium zal bevatten. Deze elementen zijn heel lastig te scheiden. Omdat ze chemisch slechts marginaal van elkaar verschillen, is het ook niet nodig deze elementen te scheiden. Zoals Rhodia Opérations terecht opmerkt, volgt uit de beslissing van de TKB onder 2.1 dat de TKB bij de uitleg van conclusie 1 van EP 682 ook uitgaat van een quaternaire samenstelling, waarbij de aanwezige onzuiverheden niet meegeteld dienen te worden in het aantal van vier bestanddelen. De enkele opmerking van Neo c.s. dat de verklaringen in productie EP49 zouden bevestigen dat zirconium en hafnium (technisch) gescheiden kunnen worden en de aanwezigheid van hafnium dus niet onvermijdelijk is, wordt gepasseerd, al omdat dit betoog voorbij gaat aan de in deze productie aangehaalde opinie van haar eigen deskundige professor [naam deskundige] die in de Duitse procedure heeft bevestigd dat het buitengewoon lastig is om hafnium van zirconium te scheiden terwijl de aanwezigheid van hafnium praktisch irrelevant is voor de chemische kenmerken van het betreffende product.
5.48.
Voor wat betreft het conclusiekenmerk van reduceerbaarheid, [vertrouwelijk]. Daarmee voldoet CZO 5078 aan dit conclusiekenmerk (zie onder 2.7 en 2.8). Neo c.s. heeft de juistheid van deze testresultaten niet inhoudelijk betwist, maar enkel betoogd dat niet is te controleren en te verifiëren of de tests door Rhodia Opérations op correcte wijze zijn uitgevoerd, dan wel of de conclusies die Rhodia Opérations heeft getrokken uit de tests correct zijn. Naar voorlopig oordeel bieden de testresultaten evenwel voldoende basis om te kunnen oordelen dat er een redelijk vermoeden is van (dreigende) inbreuk van CZO 5078 op EP 682. Zelfs al zou er aanleiding zijn te twijfelen aan de uitvoering van de tests of de daar aan te verbinden conclusies - waarbij Neo c.s. overigens niet nader heeft toegelicht waarom daaraan getwijfeld zou moeten worden - dan nog zijn de testresultaten doorslaggevend, nu de drempel voor het aantonen van een redelijk vermoeden van (dreigende) inbreuk ingeval van het verkrijgen van technisch inbreukbewijs relatief laag is (vergelijk r.o. 5.39).
5.49.
Met verwijzing naar r.o. 5.42 en 5.46 tot en met 5.48 is zowel voor CZO 5045 als CZO 5078 voldaan aan de vierde voorwaarde van artikel 843a lid 1 Rv van de vereiste rechtsbetrekking. Daarmee heeft Rhodia Opérations een rechtmatig belang (vergelijk de eerste voorwaarde van artikel 843a lid 1 Rv) bij inbreng van CZO 5045 en van de interne testresultaten ter zake in de Inbreukprocedure EP 846 en bij inbreng van CZO 5078 en van de interne testresultaten ter zake in de Inbreukprocedure EP 682.
Conclusie
5.50.
Gezien het voorgaande, liggen de vorderingen genoemd in 3.1 onder 1 onder a tot en met d voor toewijzing gereed, in die zin dat Neo c.s. zal worden bevolen te gehengen en te gedogen dat Rhodia Opérations de betreffende monstermaterialen en testresultaten in de Duitse inbreukprocedures inbrengt. Daarbij zal de voorzieningenrechter, zoals gevorderd, het verzoek aan de Duitse rechter om het bewijsmateriaal vertrouwelijk te behandelen, opnemen in het dictum, nu partijen het erover eens zijn dat vertrouwelijke behandeling aangewezen is.
Inhoudelijke beoordeling van de vordering genoemd in 3.1 onder 1 e
5.51.
De vordering genoemd in 3.1 onder 1 e ziet op de inbreng door Rhodia Opérations van een afschrift van de (naar de voorzieningenrechter aanneemt) vertrouwelijke versie van het onderhavige vonnis en de Schikkingsovereenkomst in de Duitse inbreukprocedures.
5.52.
Rhodia Opérations heeft deze vordering, zonder nadere toelichting, geïntroduceerd bij haar conclusie van antwoord in reconventie, mede - onder andere - houdende wijziging van eis in conventie. Tijdens de repliek heeft zij dit deel van de vordering eveneens onbesproken gelaten (daargelaten dat een toelichting in dit stadium van de procedure te laat zou zijn geweest). Bij gebreke van een gestelde grondslag voor deze vordering, zal de voorzieningenrechter de vordering dan ook afwijzen.
De vorderingen genoemd in 3.1 onder 2 en 3
5.53.
Nu de vorderingen genoemd in 3.1 onder 1 (grotendeels) worden toegewezen, behoeven deze subsidiaire en meer subsidiaire vordering geen bespreking meer.
Dwangsom
5.54.
Volgens Neo c.s. dient de dwangsom zoals gevorderd te worden gematigd. De voorzieningenrechter zal de dwangsom matigen en maximeren als na te melden.
Proceskosten
5.55.
Nu de voorzieningenrechter zich met betrekking tot de vorderingen van Rhodia Chimie onbevoegd zal verklaren, dient Rhodia Chimie in beginsel veroordeeld te worden in de door Neo c.s. ter zake gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding deze proceskosten op nihil te begroten, omdat dit verweer zodanig beperkt is gebleven dat voor een kostenveroordeling geen aanleiding bestaat.
5.56.
Neo c.s. zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van Rhodia Opérations. Rhodia Opérations maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv en zij heeft haar kosten gespecificeerd op een bedrag van € 247.982,41.
5.57.
Neo c.s. betwist allereerst dat artikel 1019h Rv toepasselijk is, nu volgens Neo c.s. de vorderingen van Rhodia Opérations zien op gebruik van materiaal in de Duitse inbreukprocedures waar de daadwerkelijke handhaving plaatsvindt. De voorzieningenrechter passeert dit verweer. De door Rhodia Opérations gevorderde maatregelen zien op het beschikbaar maken van bewijsmateriaal ter onderbouwing van de door haar gestelde inbreuk door Neo c.s. op EP 846 en EP 682 en zien daarmee op handhaving van haar IE-rechten.
5.58.
De voorzieningenrechter volgt Neo c.s. wel in haar betwisting dat de hoogte van de door Rhodia Opérations gevorderde proceskosten niet redelijk en evenredig is. Ondanks dat dit een omvangrijke kort geding procedure betreft, is de discussie ten aanzien van de intellectuele eigendomsrechten, te weten met betrekking tot het technisch inbreukbewijs, beperkt gebleven. Daarnaast heeft de geldigheid van EP 846 en EP 682 niet ter discussie gestaan. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de proceskosten van Rhodia Opérations, zoals door Neo c.s. voorgestaan, te matigen tot op het bedrag waarop Neo c.s. haar proceskosten heeft gespecificeerd. Dat is een bedrag van € 138.598,-.
5.59.
Rhodia c.s. heeft onweersproken gesteld dat 70% van de door partijen gemaakte proceskosten kan worden toegerekend aan de procedure in conventie en 30% aan de procedure in reconventie. De voorzieningenrechter komt deze verdeling redelijk voor, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Dat betekent dat een bedrag van (€ 138.598,- x 70% =) € 97.018,60 aan advocaatkosten zal worden toegewezen, te verhogen met € 83,38 kosten dagvaarding en € 656,- aan griffierecht, waarmee de vordering genoemd in 3.1 onder 5 zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 97.757,98, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
5.60.
Voor (separate) veroordeling in de gevorderde nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert. De voorzieningenrechter zal deze nakosten begroten op € 157,- zonder betekening dan wel € 239,- ingeval van betekening.

6.De beoordeling in reconventie

Bevoegdheid

6.1.
In reconventie grondt Neo c.s. de bevoegdheid van de voorzieningenrechter voor wat betreft de vorderingen genoemd in 4.1 onder I tot en met IV op de forumkeuze in artikel 29 van de Schikkingsovereenkomst. Deze vorderingen zien alle op nakoming van de Schikkingsovereenkomst dan wel herstel van de door Rhodia c.s. gepleegde wanprestatie onder de Schikkingsovereenkomst. Datzelfde geldt volgens Neo c.s. ten aanzien van de vorderingen genoemd in 4.1 onder VII tot en met X, nu dit geschillen zijn omtrent de EP 338-schikkingovereenkomst waarvoor artikel 29 van de EP 338-schikkingovereenkomst de Nederlandse rechter als bevoegd forum heeft aangewezen.
6.2.
Rhodia c.s. betwist voor alle weren (ten dele) de bevoegdheid van de voorzieningenrechter van deze rechtbank in reconventie, en wel als volgt. De Nederlandse (voorzieningen)rechter komt ten aanzien van de vorderingen geen bevoegdheid toe voor zover Neo c.s. deze vorderingen baseert op schending van bedrijfsgeheimen, onrechtmatig handelen of toepassing van artikel 843a Rv. Voor wat betreft de vordering genoemd in genoemd in 4.1 onder X betoogt Rhodia c.s. daarnaast dat Neo c.s. de vordering baseert op vrees voor niet-nakoming van de EP 338-schikkingovereenkomst. Op welke grond de voorzieningenrechter ter zake bevoegd zou zijn, heeft Neo c.s. niet gesteld en die bevoegdheid is er ook niet.
Ten aanzien van Rhodia Chimie
6.3.
De bevoegdheid in reconventie om kennis te nemen van de vorderingen van Neo c.s. jegens Rhodia Chimie kan niet op de forumkeuzeclausule in de Schikkingsovereenkomst / de EP 338-schikkingovereenkomst gebaseerd worden, nu Rhodia Chimie geen partij is bij deze overeenkomsten (vergelijk onder 2.13 en 2.12). Niet is gesteld of gebleken dat de voorzieningenrechter op een andere grondslag bevoegdheid toekomt.
Ten aanzien van Rhodia Opérations: de vorderingen genoemd in 4.1 onder I tot en met IV
6.4.
Aangezien Neo c.s. haar vorderingen - onder andere - grondt op (niet-)nakoming van de Schikkingsovereenkomst, zijn dit geschilpunten die verband houden met de Schikkingsovereenkomst (vergelijk r.o. 5.8) en geldt de forumkeuzeclausule van artikel 29 van de Schikkingsovereenkomst.
Ten aanzien van Rhodia Opérations: de vordering genoemd in 4.1 onder V
6.5.
Neo c.s. betoogt dat de voorzieningenrechter deze vordering dient toe te wijzen op grond van artikel 843a Rv. Neo c.s. lijkt daarbij niet te onderkennen dat deze bepaling van Nederlands procesrecht (op grond van artikel 10:3 BW) pas kan worden toegepast wanneer is vastgesteld dat de Nederlandse (voorzieningen)rechter internationale bevoegdheid toekomt om kennis te nemen van deze vordering. Niet is gesteld of gebleken dat de voorzieningenrechter op basis van artikel 4 lid 1 of (artikel 5 jo) artikel 7 tot en met 26 Brussel I bis-Vo bevoegdheid toekomt. Voor zover Neo c.s. bedoeld heeft te betogen dat de bevoegdheid gegrond kan worden op artikel 35 Brussel I bis-Vo, verwerpt voorzieningenrechter dit betoog. Met verwijzing naar r.o. 5.6 is naar voorlopig oordeel niet voldaan aan het derde vereiste van artikel 35 Brussel I bis-Vo, nu niet is gesteld of gebleken dat artikel 2 tot en met 14 Rv ten aanzien van Rhodia Opérations voor de voorzieningenrechter bevoegdheid scheppen.
Ten aanzien van Rhodia Opérations: de vorderingen genoemd in 4.1 onder VII tot en met X
6.6.
Met betrekking tot deze vorderingen heeft Rhodia Opérations terecht opgemerkt dat bevoegdheid van de voorzieningenrechter niet gebaseerd kan worden op de forumkeuzeclausule van artikel 29 van de EP 338-schikkingovereenkomst, nu Neo c.s. haar vorderingen baseert op de “vrees” dat Rhodia Opérations met betrekking tot deze schikkingsovereenkomst zal wanpresteren. Volgens de forumkeuzeclausule is de Nederlandse (voorzieningen)rechter bevoegd ten aanzien van geschillen “(whether arising from non-performance or from unlawful acts)”, oftewel “(hetzij als gevolg van niet-nakoming of van onrechtmatige handelingen)” (vergelijk onder 2.12). Geschillen tussen partijen die voortkomen uit een enkel vermoeden of vrees van Neo c.s. dat Rhodia Opérations zal wanpresteren, worden niet door de forumkeuzeclausule gedekt. Niet is gesteld of gebleken dat de voorzieningenrechter met betrekking tot de vorderingen anderszins bevoegdheid toekomt.
Conclusie
6.7.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van Neo c.s. jegens Rhodia Opérations genoemd in 4.1 onder I tot en met IV (en de nevenvordering onder VI). De voorzieningenrechter is niet bevoegd kennis te nemen van de (neven)vorderingen van Neo c.s. jegens Rhodia Opérations genoemd in 4.1 onder V en VII tot en met XI. De voorzieningenrechter is voorts in het geheel niet bevoegd kennis te nemen van de vorderingen van Neo c.s. jegens Rhodia Chimie.
(Spoedeisend) belang
6.8.
Rhodia Opérations betwist dat Neo c.s. voldoende (spoedeisend) belang heeft bij de reconventionele vorderingen. De voorzieningenrechter kan dit verweer onbesproken laten, nu de vorderingen van Neo c.s. op inhoudelijke gronden zullen worden afgewezen.
Inhoudelijk: de vorderingen genoemd in 4.1 onder I tot en met IV
6.9.
De voorzieningenrechter constateert dat de vorderingen voor afwijzing gereed liggen, vanwege de enkele reden dat de vorderingen van Neo c.s. niet passen binnen de scope van hetgeen partijen in de Schikkingsovereenkomst hebben afgesproken. Daargelaten de juridisch inhoudelijke grondslagen die Neo c.s. aan haar vorderingen ten grondslag legt, [vertrouwelijk] voorziet niet in de door Neo c.s. gevorderde maatregelen.
Proceskosten
6.10.
Neo c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure van Rhodia c.s. Rhodia c.s. maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Rv. De voorzieningenrechter constateert echter dat de vorderingen in reconventie alle zien op nakoming van de Schikkingsovereenkomst (dan wel de EP 338-schikkingovereenkomst). Deze in reconventie ingestelde vorderingen strekken echter niet tot handhaving van rechten van intellectuele eigendom zodat het liquidatietarief van toepassing is. Met verwijzing naar r.o. 5.59 kan 30% van de door partijen gemaakte proceskosten aan de procedure in reconventie worden toegerekend, zodat de advocaatkosten conform het liquidatietarief worden begroot op (30% x € 980,- =) € 294,.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van Rhodia Chimie jegens Neo c.s. kennis te nemen;
7.2.
beveelt Neo c.s. onmiddellijk na betekening van dit vonnis te gehengen en te gedogen dat Rhodia Opérations:
a. het monstermateriaal met betrekking tot het product CZO 5045 inbrengt in Inbreukprocedure EP 846;
de [vertrouwelijk] met betrekking tot het product CZO 5045 inbrengt in Inbreukprocedure EP 846;
het monstermateriaal met betrekking tot het product CZO 5078 inbrengt in Inbreukprocedure EP 682;
de [vertrouwelijk] met betrekking tot product CZO 5078 inbrengt in Inbreukprocedure EP 682;
met het verzoek aan de Duitse rechter in de Inbreukprocedure EP 846 en in de Inbreukprocedure EP 682 om het hiervoor onder a tot en met d opgenomen bewijsmateriaal vertrouwelijk te behandelen;
7.3.
bepaalt dat Neo c.s., ieder afzonderlijk, een dwangsom verbeurt van € 25.000,- voor iedere dag - een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend - dat Neo c.s. (één van) de onder 7.2 a tot en met d bedoelde bevelen niet (geheel of gedeeltelijk) nakomt of - ter vrije keuze van Rhodia Opérations - voor iedere keer dat Neo c.s. (één van) de onder 7.2 a tot en met d bedoelde bevelen niet (geheel of gedeeltelijk) nakomt, één en ander met een maximum van € 500.000,- per gedaagde;
7.4.
veroordeelt Neo c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Rhodia Opérations begroot op € 97.757,98, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele voldoening, en begroot de nog te maken nakosten op € 157,- zonder betekening dan wel € 239,- in geval van betekening;
7.5.
verklaart de veroordelingen onder 7.2 tot en met 7.4 uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
bepaalt de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak in de zin van artikel 1019i Rv op zes maanden na heden;
7.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.8.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van Neo c.s. jegens Rhodia Chimie kennis te nemen;
7.9.
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen genoemd in 4.1 onder V en VII tot en met XI van Neo c.s. jegens Rhodia Opérations kennis te nemen;
7.10.
wijst de overige vorderingen van Neo c.s. jegens Rhodia Opérations af;
7.11.
veroordeelt Neo c.s. in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Rhodia c.s. begroot op € 294,-;
7.12.
verklaart de veroordeling onder 7.11 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Th. van Walderveen en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel op 19 juni 2020.

Voetnoten

1.Europees Octrooibureau
2.Technische Kamer van Beroep
3.Duits Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering
4.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
5.Wet Bescherming Bedrijfsgeheimen
6.Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
7.HvJ EG 17 november 1998, C-391/95, ECLI:EU:C:1998:543 (Van Uden / Deco-Line), r.o. 19 en 20
8.Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:AG4158 (Haviltex)
9.Hoge Raad 19 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3178 (Meyer Europe / PontMeyer) en Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4909 (Derksen / Homburg)
10.Vergelijk onder meer Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform / Mexx) en Hoge Raad 7 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:260 (Afvalzorg / Slotereind)
11.Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB / Novisem)
12.Hoge Raad 9 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2834 (Synthon / Astellas), r.o. 4.3 en 4.29.