ECLI:NL:RBDHA:2020:5689

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
09/837365-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en afdreiging met geweld in Delft en 's-Gravenhage

Op 16 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige inwoner van Delft, die werd beschuldigd van verkrachting en afdreiging. De verkrachting vond plaats op 22 augustus 2019 in Delft, waar de verdachte de aangeefster, een vrouw, met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw onverhoeds heeft genaderd, haar naar de grond heeft gewerkt en haar heeft geprobeerd te dwingen tot seksuele handelingen. De verdachte heeft ontkend dat er sprake was van verkrachting en heeft aangevoerd dat het seksuele contact consensueel was. De rechtbank heeft echter de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder DNA-analyse. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar. Daarnaast is de verdachte vrijgesproken van de afdreiging van een andere vrouw, omdat er onvoldoende bewijs was voor dit feit. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de aangeefster, voor de geleden schade als gevolg van de verkrachting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837365-19
Datum uitspraak: 16 juni 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteland] ,
[adres 1] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting, huis van bewaring [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 29 januari 2020 (pro forma), 18 maart 2020 (pro forma) en 2 juni 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 augustus 2019 te Delft door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte:
- zijn vinger(s) en/of zijn penis en/of zijn tong, althans enig lichaamsdeel en/of voorwerp in de vagina van [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en/of gehouden/bewogen en/of;
- met zijn tong en/of mond, althans enig lichaamsdeel en/of voorwerp rondom/over de vagina en/of schaamlippen van [slachtoffer 1] gelikt/gestreken,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld of die nadere feitelijkheden hierin dat verdachte
- voornoemde [slachtoffer 1] onverhoeds is genaderd en/of;
- voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) naar de grond heeft gewerkt/ten val heeft gebracht en/of;
- op voornoemde [slachtoffer 1] is gaan zitten en/of;
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd/gezegd dat zij stil moest zijn en/of;
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geweggeduwd en/of;
- de mond van voornoemde [slachtoffer 1] heeft bedekt/dichtgehouden en/of;
- ( met kracht) de korte broek en/of onderbroek van [slachtoffer 1] heeft uitgetrokken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 15 oktober 2019 te 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbarig van een geheim, [slachtoffer 2] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere, althans enig geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, immers heeft verdachte:
- via Instagram contact opgenomen met [slachtoffer 2] en/of;
- [slachtoffer 2] onder valse voorwendselen zover gekregen dat zij haar inloggegevens voor instragram afgaf en/of;
- ( vervolgens) [slachtoffer 2] gezegd dat zij haar instagram-account weer terug zou krijgen als zij een of meer naaktfoto's en/of video's aan hem, verdachte, zou sturen en/of;
- de door [slachtoffer 2] toegezonden foto's en/of video's bewaard en/of;
- ( vervolgens) meermalen tegen [slachtoffer 2] gezegd dat zij geld moest betalen omdat hij, verdachte, haar anders zou 'exposen', althans de eerder door haar, [slachtoffer 2] , aan verdachte toegezonden foto's en/of video’s aan haar familie en/of vrienden zou toesturen, althans openbaar zou maken.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Ten aanzien van feit 1
Op 22 augustus 2019 tussen omstreeks 3:26 en 3:47 uur in de ochtend heeft er een incident plaatsgevonden op [adres 2] te Delft. [slachtoffer 1] is na een feest op een studentenvereniging dronken naar huis gelopen. Vervolgens stelt zij dat ze – voor zover ze zich kan herinneren – op straat door een man met kracht is vastgehouden, op de grond is geduwd en gehouden en te zijn verkracht. Zij heeft, toen ze werd aangevallen, geschreeuwd om hulp terwijl de verdachte dit trachtte te verhinderen.
De verdachte schetst een andere gang van zaken, namelijk dat hij aangeschoten was en aangeefster op straat heeft aangesproken en met haar is gaan flirten. Vervolgens stelt de verdachte met aangeefster te hebben gezoend waarna ze plots op de grond viel vanwege haar beschonken toestand. Vervolgens is het zoenen op de grond doorgegaan en is hij begonnen met haar te vingeren, waarna zij dit plots niet meer wilde. Hierop ontstond ruzie en geschreeuw waarna buurtbewoners zijn gaan kijken en naar buiten liepen.
De lezing van de gebeurtenissen die avond door de verdachte en aangeefster lopen uiteen. Vast staat dat de verdachte en aangeefster elkaar die avond hebben ontmoet en er seksueel contact is geweest. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit seksuele contact van gedwongen of vrijwillige aard was.
Ten aanzien van feit 2
Op 1 maart 2019 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van bedreiging via de telefoon en social media door een voor haar onbekend persoon die onder andere het [e-mailadres] gebruikt. Deze persoon zou naaktfoto’s van [slachtoffer 2] openbaren als zij geen geld zou overmaken. De verdachte ontkent contact met [slachtoffer 2] te hebben gehad en ontkent dat het e-mailadres van hem is.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak voor beide feiten bepleit. De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 een alternatief scenario aangevoerd, namelijk dat er sprake was van “consensueel” seksueel contact en dat aangeefster op een bepaald moment niet verder wilde. Er is geen sprake geweest van dwang van de kant van verdachte. De aangevoerde standpunten zullen verder bij de beoordeling van de tenlastelegging worden besproken.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de identiteit van de verdachte is misbruikt door de afperser en het derhalve niet de verdachte is geweest [slachtoffer 2] heeft afgeperst. Daarbij is de verdachte niet de gebruiker van het [e-mailadres] , noch de gebruiker van het account of de naam “ [naam 1] ”.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Vrijspraak ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde feit en overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte ontkent de gebruiker te zijn van deze accounts. De verdachte meent van gebruiker [naam 1] een betaling te hebben ontvangen voor een dienst die hij heeft verleend. Zo zou het volgens de verdachte kunnen zijn dat zijn ‘Tikkie’ link naar [slachtoffer 2] door [naam 1] is gestuurd.
Uit het procesdossier heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of het [e-mailadres] of de gebruikersnaam [naam 1] toebehoort aan de verdachte.
Nu het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat het de verdachte is geweest die door middel van voornoemd e-mailadres en gebruikersnaam van [slachtoffer 2] geld heeft ontvangen, zal de rechtbank verdachte van het onder feit 2 ten laste gelegde vrijspreken.
3.4.2
Feit 1. De bewijsmiddelen
De aangifte
Aangeefster heeft verklaard dat zij, in dronken toestand, toen ze naar huis liep, op straat werd aangevallen door een man. De man heeft haar direct naar de grond toegewerkt en heeft haar broekje en onderbroek uitgetrokken. Aangeefster is hierop gaan schreeuwen en trappen, waarna de verdachte haar heeft geprobeerd stil te krijgen door zijn hand voor haar mond te houden en te zeggen dat zij stil moest zijn. De aangeefster denkt dat hij haar vervolgens met zijn vingers in haar vagina is binnengedrongen. [2]
De getuigen
[getuige 1] werd midden in de nacht wakker van een geluid dat zij beschrijft als gesmoord kindergehuil. De getuige merkt op dat aangeefster luid gegild moet hebben omdat de slaapkamer van de getuige en haar man niet aan de straatkant is. Toen de getuige naar buiten liep, zag ze aangeefster op de grond, huilend in elkaar zitten. De getuige zag dat haar knieën geschaafd waren en dat ze een sneetje in haar gezicht had. [3]
[getuige 2] hoorde midden in de nacht gegil of gejoel. Hij beschrijft dat dit geluid een aanhoudend, redelijk zacht en hoog geluid was. Na een tijdje vertrouwde hij het niet en is hij naar buiten gegaan om te kijken. Eenmaal buiten hoorde hij aangeefster roepen: ‘ik ben verkracht’, waarop de getuige de politie heeft gebeld. Desgevraagd verklaart de getuige dat aangeefster behoorlijk overstuur en aan het huilen was. [4]
Bevindingen
Toen [verbalisant 1] op [adres 2] waren aangekomen zagen zij dat aangeefster hard huilde en compleet in paniek was. Door de paniek bij aangeefster konden ze in het begin geen contact met haar krijgen. [5]
Letsel
Uit de verklaring onderzoek zedendelicten blijkt dat aangeefster schaafwonden heeft. Op de foto worden schaafwonden en/of blauwe plekken aangeduid in haar knieholten, op de bil, ellenbogen en de bovenkant van haar rug. Daarnaast wordt een schaafwond en een blauwe plek op haar rechter heup en een kras in haar schaamstreek en bovenbeen waargenomen. [6]
Aangetroffen DNA
Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat er bij aangeefster verschillende monsters zijn afgenomen. In het monster [DNA monster 1] (diep vaginaal nat) is een aanwijzing gevonden voor spermavloeistof en bloed. In het monster [DNA monster 2] (diep vaginaal droog) is bloed aangetroffen. [7] Deze monsters zijn vervolgens onderworpen aan Y-chromosomaal DNA onderzoek dat vergeleken is met referentiemateriaal van de verdachte dat ook onderworpen is aan Y-chromosomaal onderzoek. Uit dit vergelijkend onderzoek blijkt dat het mannelijke DNA in de monsters [DNA monster 1] en [DNA monster 2] zeer veel waarschijnlijker aan de verdachte toebehoort dan aan een willekeurige andere man. [8]
Y-chromosomaal DNA-onderzoek maakt het mogelijk specifiek DNA-kenmerken van de mannelijke celdonor vast te stellen. Net zoals op het DNA van de autosomale chromosomen komen ook op het DNA van het Y-chromosoom hypervariabele gebieden voor die nauwkeurig zijn te analyseren. Door Y-chromosomaal DNA-onderzoek uit te voeren op een DNA-(meng)profiel, kunnen specifieke DNA-kenmerken (gelegen op het Y-chromosoom) van de mannelijke celdonor worden aangetoond. Het DNA-profiel dat hierdoor kan worden vastgesteld is echter verre van persoonsspecifiek. Alle in de mannelijke lijn verwante familieleden van degene die als verdachte wordt gezien zullen hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel hebben als hij. Daarnaast zal ook een onbekend aantal niet direct aan de verdachte verwante mannen bij toeval hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel hebben omdat zij bijvoorbeeld dezelfde verre mannelijke voorouder hebben.
Er zijn echter geen aanwijzingen dat een mannelijk familielid van de verdachte contact heeft gehad met aangeefster. De verdachte heeft bekend seksueel contact te hebben gehad met aangeefster. Gelet hierop is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat het de verdachte is geweest die DNA materiaal van zichzelf heeft achtergelaten in de vagina van aangeefster.
De verdachte
De verdachte heeft op 29 januari 2020 voor de rechtbank een verklaring afgelegd omtrent het incident. De verdachte stelt dat het seksueel contact “consensueel” was. Hij verklaart aangeefster te hebben gevingerd, waarna zij vrij snel ‘stop’ riep en er schreeuwende ruzie ontstond. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij aangeefster niet heeft horen gillen of zien huilen.
3.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Aangeefster heeft een verklaring afgelegd over hetgeen in de vroege ochtend van 22 augustus 2019 heeft plaatsgevonden. De verklaring van aangeefster wordt op cruciale onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Allereerst verklaarde aangeefster dat zij direct, vanaf het begin, heeft gegild en dat de verdachte heeft geprobeerd om haar stil te krijgen. Dit beeld komt overeen met wat onder meer [getuige 2] hoorde, namelijk aanhoudend gegil. Het gegil was van dien aard dat de getuige het niet vertrouwde en naar buiten ging om te kijken. De [getuige 1] heeft overeenkomstig verklaard. Haar slaapkamer bevindt zich niet aan de straatkant, maar zij werd toch wakker van gesmoord kindergehuil. Zij is gelijk naar de deur gelopen om te gaan kijken.
Uit de letselbeschrijving van de forensisch arts blijkt bovendien dat het letsel van de aangeefster past bij de verrichte geweldshandelingen zoals zij in haar aangifte heeft beschreven, in die zin dat zij naar de grond gewerkt is en zich heeft geprobeerd te verzetten, met name toen zij op haar rug lag.
De rechtbank ziet anders dan de verdediging dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Seksueel binnendringen
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte misschien met zijn vingers in de vagina is binnengedrongen, want het voelde niet als een penis, aldus aangeefster.
De rechtbank leest deze verklaring, anders dan de verdediging, zo dat aangeefster niet zeker weet op welke wijze verdachte bij haar is binnengedrongen, maar dat er wel sprake is geweest van seksueel binnendringen.
Verder blijkt uit NFI onderzoek dat er DNA materiaal van de verdachte diep in de vagina van aangeefster is aangetroffen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat dit onvoldoende bewijs is voor seksueel binnendringen, aangezien ook rondom de vagina DNA materiaal is aangetroffen en het mogelijk is dat er tijdens het forensisch onderzoek naar de binnenkant van de vagina, de buitenkant van de vagina is geraakt bij het bemonsteren.
De rechtbank ziet, anders dat de verdediging, geen aanleiding om aan te nemen dat het forensisch onderzoek niet goed of onzorgvuldig is verricht en is van oordeel dat de verdachte bij aangeefster seksueel is binnengedrongen.
Het alternatieve scenario van de verdachte
De verdachte heeft een alternatieve lezing van het gebeurde, namelijk dat hij met aangeefster op straat een “consensuele” vrijage had.
De rechtbank is van oordeel dat dit alternatieve scenario ter zijde geschoven dient te worden en overweegt daartoe als volgt.
Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank de verklaring van aangeefster, anders dan die van de verdachte, betrouwbaar en geloofwaardig. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de omstandigheden rondom de verkrachting, namelijk het plaats delict (op straat) en de verdachte zelf (een voor aangeefster wildvreemde man) elementen zijn die aangeefster sterken in haar verklaring.
De verdachte stelt geen gegil of gehuil te hebben gehoord of gezien. Wel was sprake van een (heftige) discussie. De getuigen spreken over aanhoudend en derhalve langdurig gegil. Geen van de getuigen verklaarde over een (heftige) discussie op straat.
Ook de verbalisanten die snel ter plaatse kwamen, hebben gezien dat aangeefster volledig in paniek was en aan het huilen was. Het feit dat de verdachte meent geen paniek of gehuil bij aangeefster te hebben gezien maakt het aangevoerde alternatieve scenario onaannemelijk.
Verder heeft de verdachte verklaard dat hij naar huis ging nadat omwonende ter plaatse kwamen en hij toen zag dat het goed ging. Ook op dit onderdeel strookt de verklaring van de verdachte niet met de bovenstaande verklaringen van de getuigen en de verbalisanten.
Overigens bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt dat het door verdachte geschetste scenario ondersteunt.
Conclusie
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de aan de verdachte tenlastegelegde verkrachting wettig en overtuigend is bewezen.
Wel zal partiële vrijspraak volgen van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op, kort gesteld, het brengen van de mond of tong naar de vagina.
Hetzelfde geldt voor het onderdeel inhoudende dat de verkrachting heeft plaatsgevonden met de penis. Het dossier bevat voor een bewezenverklaring op deze onderdelen onvoldoende aanknopingspunten. In beide gevallen kan niet worden uitgesloten dat het aangetroffen DNA daar op een andere wijze, bijvoorbeeld met de hand of vingers, is aangebracht.
Voorwaardelijk verzoek van de raadsman
Het verzoek tot nader onderzoek naar de resultaten van het NFI (naar de rechtbank begrijpt: nader onderzoek naar de brondata van het DNA onderzoek) is pas in de nachtelijke uren voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting op 2 juni 2020 gedaan, zodat het noodzakelijkheidscriterium bij de beoordeling daarvan van toepassing is. Gelet op de toelichting op het verzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier, is de rechtbank van oordeel dat de noodzaak tot nader onderzoek ontbreekt. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 22 augustus 2019 te Delft door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] , hebbende verdachte:
- zijn vinger(s) in de vagina van [slachtoffer 1] gebracht en gehouden;
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheidheden en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- voornoemde [slachtoffer 1] onverhoeds is genaderd en;
- voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) naar de grond heeft gewerkt en;
- op voornoemde [slachtoffer 1] is gaan zitten en;
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschreeuwd dat zij stil moest zijn en;
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft weggeduwd en;
- de mond van voornoemde [slachtoffer 1] heeft dichtgehouden en;
- met kracht de korte broek en onderbroek van [slachtoffer 1] heeft uitgetrokken
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
verkrachting

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht voor beide feiten. De officier van justitie baseert haar eis op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie met strafverhoging vanwege de omstandigheden rondom de feiten en vergelijkbare jurisprudentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor beide feiten. Subsidiair verzoekt de verdediging om matiging omdat het openbaar ministerie de strafmaat baseert op verkrachting door penetratie met de penis. Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat het tweede feit op zichzelf geen gevangenisstraf kan rechtvaardigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich op 22 augustus 2019 schuldig gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] . De verkrachting vond plaats op straat, midden in de nacht. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] . Verkrachting is een zeer ernstig feit, dat bij aangeefster naast pijn en angst ook grote en langdurige psychische problemen kan veroorzaken. Hoe ingrijpend de gevolgen voor [slachtoffer 1] zijn geweest blijkt ook uit haar schriftelijke toelichting bij haar vordering die zij als benadeelde partij heeft ingediend. Zo lijdt zij als gevolg van de verkrachting aan PTSS en heeft zij hiervoor behandeling voor moeten ondergaan. Het vertrouwen en de onbevangenheid van [slachtoffer 1] in haar omgang met anderen is door het handelen van verdachte in sterke mate aangetast.
De verdachte heeft voor deze negatieve gevolgen geen oog gehad en zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 6 mei 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder voor andersoortige delicten is veroordeeld.
De ernst van de feiten maakt dat de rechtbank enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend vindt. De vraag dient zich dan aan hoe hoog deze straf moet zijn. Als uitgangspunt neemt de rechtbank straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Deze zijn tot uitdrukking gebracht in de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting en hieruit volgt dat verkrachting in beginsel wordt bestraft met een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren. In onderhavige zaak is er geweld gebruikt en was [slachtoffer 1] onder invloed van alcohol wat haar tot een extra kwetsbaar slachtoffer heeft gemaakt. De rechtbank ziet hierin een strafverzwarende omstandigheid.
Gelet op de ernst van het feit en de persoon van de verdachte acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij (feit 1)

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van €10.299,- te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 299,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dan wel afgewezen dient te worden gelet op de gevorderde vrijspraak. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk dan wel afgewezen te worden omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering met betrekking tot de materiële schade toewijsbaar. De vordering is in zoverre voldoende onderbouwd.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 7.000,-.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 7.299,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 augustus 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.4
De schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.299,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening
.

8.De vordering van de benadeelde partij (feit 2)

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 6.884,74 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 5.584,74 aan materiële schade en € 1.300,- aan immateriële schade.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dan wel afgewezen dient te worden gelet op de gevorderde vrijspraak. Subsidiair dient de vordering niet-ontvankelijk dan wel afgewezen te worden omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken. Dit brengt met zich mee dat verdachte geen maatregel tot schadevergoeding zal worden opgelegd.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1
De standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen telefoon verbeurd zal worden verklaard. De verdediging heeft zich daarentegen op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoon aan de verdachte moet worden teruggegeven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de telefoon.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verkrachting
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 7.299,-. vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening
;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 7.299,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 augustus 2019 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 71 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een telefoontoestel, Kl: grijs, Iphone.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juni 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019234301, van de politie eenheid Den Haag, team zeden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 151).
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 24 en proces-verbaal van aangifte, p. 29-30.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 34, 38-39.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 44-46.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 55.
6.Een geschrift, te weten een verklaring onderzoek zedendelicten, p. 80, 87-89.
7.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 14 oktober 2019, p. 111.
8.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 5 november 2019, p 150-151