ECLI:NL:RBDHA:2020:5714
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake aanlijn- en muilkorfgebod voor hond
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, eigenaar van een Mechelse herder. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat hem op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een kort aanlijn- en muilkorfgebod had opgelegd voor zijn hond. Dit besluit volgde op eerdere meldingen van incidenten waarbij de hond betrokken was.
De verzoeker stelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, omdat de procedure langer duurde dan verwacht en zijn hond behoefte had aan beweging en sociale contacten. Hij gaf aan dat hij nu naar buurgemeenten moest gaan om zijn hond uit te laten, wat tijd kostte. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een spoedeisende situatie die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maakte. De rechter stelde vast dat de verzoeker zelf had gekozen om de hond niet aan de regels te onderwerpen en dat de aangevoerde redenen niet onderbouwd waren.
Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter besloot om zonder zitting uitspraak te doen, aangezien het verzoek kennelijk ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier mr. A. Badermann. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.