ECLI:NL:RBDHA:2020:573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
27 januari 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het veranderen van een winkel in restaurant in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het veranderen van een winkel in een restaurant. Eiseres, die woont boven het bouwplan, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 6 maart 2018 een omgevingsvergunning heeft verleend voor het splitsen van een winkel en het veranderen van het gebruik naar horeca. Eiseres stelde dat de vergunning in strijd was met de beheersverordening, omdat er al meerdere horeca-inrichtingen in de buurt gevestigd waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster, WP Real Investment Duinzigt C.V., ook als derde-partij aan het geding heeft deelgenomen. Tijdens de zitting op 17 januari 2020 zijn de standpunten van partijen besproken. De rechtbank heeft overwogen dat de vergunning voor de horecavestiging niet in strijd is met de regels van de beheersverordening, omdat de bestaande horeca-inrichtingen niet als middelzware horeca kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vergunning kan worden verleend, omdat de betrokken belangen door het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid zijn afgewogen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is bepaald dat de verweerder het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5921

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.E. Hamann),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.W. van Amerongen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
WP Real Investment Duinzigt C.V., te Den Haag, vergunninghoudster
(gemachtigden: mr. H.J. Breeman en mr. A.J.G. Vegt).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder [A] een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van een winkel en het veranderen van het gebruik van die winkel tot een horecavestiging in het winkelgebied aan het [adres] te Den Haag.
Bij besluit van 20 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn in een later stadium ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een zienswijze ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghoudster is verschenen [C] , bijgestaan door gemachtigde mr. Vegt.

Overwegingen

1.1
Het bouwplan, waarvoor [A] op 21 december 2017 een aanvraag om omgevingsvergunning heeft aangevraagd, voorziet in het splitsen van de winkels aan het Willem Royaardsplein 5 en 6 en in het veranderen van het gebruik van één winkel naar een restaurant-café. Het restaurant-café zal een bruto vloeroppervlak (bvo) van 62,7 m2 beslaan. Deze aanvraag heeft betrekking op de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een beheersverordening als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiseres woont recht boven het bouwplan en kan om die reden als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Tevens is verweerder daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo van de ter plaatse geldende beheersverordening afgeweken, omdat (1) het bouwplan het maximaal aantal toegestane horecavestigingen ter plaatse overschrijdt, (2) vanwege het gebruik van de kelder als horeca en (3) het niet kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, onder gewijzigde motivering, gehandhaafd. In het bestreden besluit is vastgesteld dat de bezwaren geen betrekking hebben op het splitsen van de winkels. Daarnaast is overwogen dat - anders dan vermeld in het primaire besluit - gebleken is dat aan het [adres] thans vijf horeca-inrichtingen gevestigd zijn, hetgeen in overeenstemming is met de ter plaatse geldende beheersverordening. De Vis- en snacktiek Duinzigt en het Sauna, zon- en sportcentrum Duinzigt worden volgens verweerder niet als zodanig aangemerkt, omdat die vestigingen vallen onder detailhandel waarmee enkel sprake is van ondergeschikte horeca. Verder is overwogen dat ten aanzien van het gebruik van de kelder kan worden afgeweken van de regels van de beheersverordening, omdat in de kelder slechts het toilet en opslag zijn gesitueerd, hetgeen geen ruimtelijke effecten heeft. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat met de verlening van een Drank- en horecavergunning aan het Zon- en sportcentrum nimmer een vergunning is verleend voor de vestiging van een bar/bistro in het kader van het planologisch gebruik. Daarnaast vallen de eisen van het Activiteitenbesluit volgens verweerder buiten de in geding zijnde vergunning. De vergunde horecagelegenheid valt naar de mening van verweerder onder winkelondersteunende horeca (openingstijden van 9:00 tot 20:00 uur) en heeft geen zelfstandige verkeersaantrekkende werking. Daarom is het verantwoord om ontheffing van de parkeernorm te verlenen. Anders dan in het bestreden besluit vermeld is de wettelijke basis daarvoor artikel 25.1, sub d, onder 2, van de regels en het parkeerbeleid onder 6. Verder wijst verweerder er op dat per 1 oktober 2019 op het parkeerterrein een betaald parkeerregime van kracht is, waardoor de bezetting op dat terrein thans aanzienlijk lager is.
Ten slotte is de Bracheringsadviescommissie (BAC) geen adviesorgaan in het kader van de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning en het feit dat deze BAC nog niet is opgericht levert geen evidente privaatrechtelijke belemmering op, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet heeft aangetoond waarom de Vis- en snacktiek niet in het overzicht van horeca-inrichtingen thuishoort, omdat in artikel 1.36 van de beheersverordening staat dat een snackbar onder de categorie lichte horeca valt in plaats van ondergeschikte horeca. Op grond van de Horecavisie Den Haag kan de Vis- en snacktiek evenmin als ondergeschikte horeca worden aangemerkt, omdat horeca de hoofdactiviteit is. Daarnaast voert eiseres, onder verwijzing naar de horecavergunning uit 2005, aan dat ook het Sauna-, zon- en sportcentrum onder de kwalificatie horeca valt. Daarom zijn er momenteel geen 5, maar 7 horeca-inrichtingen aan het [adres] gevestigd, zodat nu al sprake is van een met de beheersverordening strijdige situatie. Het bestreden besluit bevat volgens eiseres ten aanzien van de buitenplanse afwijking geen goede ruimtelijke onderbouwing. Verder vreest eiseres dat omwonenden met een extra horeca-inrichting meer geur- en geluidoverlast zullen ervaren, terwijl thans reeds sprake is van een overbelaste situatie ten aanzien van die aspecten. Ter onderbouwing van deze standpunten heeft eiseres een rapport van adviesbureau Peutz van 6 maart 2019 in het geding gebracht. Daarnaast zijn volgens eiseres in het bouwplan ten onrechte geen nieuwe parkeerplaatsen opgenomen. De in artikel 25.1, sub d, onder 1, van de regels van de beheersverordening genoemde afwijkingsregels van de parkeernorm zijn in dit geval niet van toepassing. De stelling van verweerder dat de vergunde lichte horeca geen zelfstandige verkeersaantrekkende werking zou hebben heeft verweerder naar de mening van eiseres onvoldoende onderbouwd. Ten slotte voert eiseres aan dat niet is voldaan aan de in het projectdocument Winkelcentrum Duinzigt genoemde voorwaarde dat een BAC moet worden opgericht. Ter zitting heeft eiseres laatstgenoemde beroepsgrond laten vallen.
4.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een beheersverordening.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met de beheersverordening en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
4.2
Ter plaatse geldt de beheersverordening “Benoordenhout Noord-Oost”. Op het in geding zijnde perceel rust de enkelbestemming “Gemengd”.
De voor “Gemengd” aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 5.1 van de regels van deze beheersverordening bestemd voor:
a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
b. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
c. horeca in de categorie middelzwaar, uitsluitend ter plaatse van het winkelcentrum aan het Willem Royaardsplein tot een maximum van zes vestigingen, uitsluitend op de begane grond;
d. kantoor, uitsluitend op de begane grond;
e. maatschappelijk, uitsluitend op de begane grond;
f. sport, uitsluitend op de begane grond;
g. wonen, uitsluitend op de verdiepingen;
één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.
Op grond van artikel 1.36 van deze regels wordt onder middelzware horeca verstaan: horeca-inrichtingen waarvan de openingstijden liggen van maandag tot en met woensdag en zondag tussen 07.00 en 02.00 uur en donderdag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 02.30 uur. Het betreft horeca-inrichtingen, waarbij de exploitatie onder andere gericht is op:
- het nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren. Alcoholische dranken worden slechts
ondersteunend aan de maaltijd geschonken, of;
- het verstrekken van niet-alcoholische dranken, of;
- het verstrekken van alcoholische dranken voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur, of;
- het aanbieden van vermaak voor zover de openingstijden zijn beperkt tot 23.00 uur.
Daarnaast is in artikel 1.36 vermeld dat een horecavorm die binnen deze categorie valt onder andere een restaurant is.
Op grond van artikel 24, onder c, van deze regels moet, indien de ligging, de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, volgens de parkeernormen en kaart zoals opgenomen in de bijlage van de regels, ten behoeve van het parkeren of stallen van personenauto's ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge artikel 25.1, onder a en d, van de regels kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels ten behoeve van
de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van auto's, fietsen,
bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen, indien:
1. op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
2. nadere besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen aanleiding geeft om af te wijken van de in de bijlage van de regels opgenomen parkeernormen;
3. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden in elk geval worden gerekend een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw.
4.3
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan - voor zover van belang- , voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
4.4
Ingevolge artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking - voor zover van belang - het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
5.1
In de eerste plaats moet, gelet op hetgeen partijen thans verdeeld houdt, de vraag worden beantwoord of de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op een horecavestiging van lichte of middelzware categorie als bedoeld in de regels van de geldende beheersverordening.
5.2
Aangezien de aanvraag voorziet in de vestiging van een restaurant dat tot 20:00 uur zal zijn geopend en waar onder meer alcoholische drank zal worden geschonken, is, gelet op artikel 1.36 van de regels van de beheersverordening, naar het oordeel van de rechtbank sprake van een horecavestiging van middelzware categorie.
6.1
Vervolgens moet, gezien de uiteenlopende standpunten van verweerder en vergunninghoudster, de vraag worden beantwoord welke vorm van horeca op grond van de beheersverordening ter plaatse is toegestaan: lichte en middelzware horeca of uitsluitend middelzware horeca.
6.2
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, gelet op de bedoeling van de planwetgever, met artikel 5.1, aanhef en onder c. van de regels van de beheersverordening niet is beoogd ter plaatse uitsluitend middelzware horeca toe te staan, maar tevens lichte horeca. Naar de mening van vergunninghoudster is op grond van die regel ter plaatse uitsluitend middelzware horeca toegestaan.
6.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie onder meer haar uitspraken van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS: 2016:477) en 20 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2055), zijn de op de plankaart vermelde bestemming en de daarbij behorende voorschriften beslissend voor het antwoord op de vraag of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De toelichting heeft in dit verband in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst op zichzelf noch in hun samenhang duidelijk zijn. Voorts kan de bedoeling van de planwetgever niet afdoen aan hetgeen in de planvoorschriften ondubbelzinnig is bepaald, aldus de Afdeling.
6.4
Aangezien in artikel 5.1, aanhef en onder c, van de regels ondubbelzinnig is bepaald dat de voor “Gemengd” aangewezen gronden zijn bestemd voor horeca in de categorie middelzwaar, is, gelet op deze jurisprudentie van de Afdeling, naar het oordeel van de rechtbank ter plaatse uitsluitend horeca in de categorie middelzwaar toegestaan. Het standpunt van verweerder hieromtrent kan dan ook niet worden gevolgd.
7.1
Vervolgens houdt partijen verdeeld de vraag hoeveel horecavestigingen er thans op het [adres] aanwezig zijn. Gelet op het vorenstaande moet het daarbij gaan om horeca in de categorie middelzwaar.
7.2
De door eiseres genoemde Vis- en snacktiek en het Sauna, zon- en sportcentrum vallen naar het oordeel van de rechtbank niet onder horeca in de categorie middelzwaar, omdat zij niet voldoen aan de definitie van artikel 1.36 van de regels, zodat deze niet kunnen meetellen bij het aantal ter plaatse gevestigde horecavestigingen als bedoeld in artikel 5.1 van de regels. Dit betekent dat het bouwplan, voor zover dat voorziet in de vestiging van een horeca-inrichting, naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd is met artikel 5.1 van de regels van de beheersverordening. Dit brengt met zich mee dat met de aspecten geur- en geluid zoals genoemd in het door eiseres overgelegde rapport van Peutz, reeds bij de vaststelling van de beheersverordening geacht moet zijn rekening te zijn gehouden, zodat deze aspecten in de thans aan de orde zijnde procedure niet bij de beoordeling kunnen worden betrokken.
8.1
Verweerder en eiseres stellen zich daarnaast op het standpunt dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 5.1 van de regels, omdat tevens de kelder ten behoeve van horeca zal worden gebruikt. Het gaat daarbij om opslag en sanitair. Vergunninghoudster deelt dat standpunt niet en is van mening dat het bouwplan wel in overeenstemming is met de regels, omdat de opslagruimte en het sanitair van de horeca-inrichting, die zich in de kelder bevinden, als bij horeca behorende gebouwen en voorzieningen kunnen worden aangemerkt.
8.2
Naar het oordeel van de rechtbank voorziet het bouwplan tevens in het gebruik van de kelder voor horecadoeleinden, omdat daarin onder meer het sanitair is voorzien dat door bezoekers van de horecavestiging zal worden gebruikt. Dit betekent dat het bouwplan in zoverre niet in overeenstemming is met artikel 5.1 van de regels van de beheersverordening.
8.3
Verweerder is met betrekking tot het gebruik van de kelder op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onderdeel 9, van bijlage II van het Bor afgeweken van de regels van de beheersverordening.
Voor zover het bouwplan op dit punt niet in overeenstemming is met de planregels voldoet dit naar het oordeel van de rechtbank aan onderdeel 9 van artikel 4 van bijlage II van het Bor. Gelet hierop was verweerder dus bevoegd van de beheersverordening af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo.
8.4
Bij de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo komt verweerder, in aanmerking genomen de bewoordingen van dat artikel en de aard van de bevoegdheid die daarin aan verweerder is toegekend, beleidsruimte toe. Bij de beslissing om al dan niet van de beheersverordening af te wijken moeten alle daarbij betrokken belangen in aanmerking worden genomen.
8.5
Verweerder heeft medewerking aan afwijking van de beheersverordening verleend ten behoeve van het gebruik van de kelder, omdat daar slechts het toilet en opslag zijn gesitueerd, hetgeen naar zijn mening geen ruimtelijke effecten heeft. De rechtbank ziet geen reden om deze motivering van verweerder niet te volgen. Bovendien heeft eiseres deze motivering niet bestreden.
8.6
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid om ten aanzien van het gebruik van de kelder van de beheersverordening af te wijken gebruik kunnen maken.
9.1
Daarnaast verschillen partijen van mening over de vraag of het bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. In het bestreden besluit is vermeld dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 24, onder c, van de regels, aangezien in het plan geen parkeerplaatsen zijn opgenomen, maar dat hiervan eveneens op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan worden afgeweken.
9.2
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder deze grondslag verlaten en aangegeven dat ten aanzien van de parkeerbehoefte de wettelijke basis wordt gevormd door artikel 25.1, sub d, onder 2, van de regels van de beheersverordening en de wijziging/aanvulling op de nota parkeernormen Den Haag die op 3 maart 2016 is aangenomen door de gemeenteraad onder 6. Hierin is onder 6, algemene vrijstelling, vermeld dat indien het college van burgemeester en wethouders van oordeel is dat het belang van de realisatie van het bouwplan zwaarder weegt dan het geheel of gedeeltelijk voldoen aan de parkeereis, de omgevingsvergunning alsnog verleend kan worden. In dat geval wordt een geheel of gedeeltelijke vrijstelling verleend van de parkeereis.
9.3
Nu verweerder heeft erkend dat in het bestreden besluit met betrekking tot de parkeerbehoefte een onjuiste wettelijke grondslag is vermeld, is het beroep in zoverre gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd.
10.1
Vervolgens zal de rechtbank bezien of aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
10.2
Verweerder heeft in dit geval vrijstelling verleend van de parkeereis, omdat naar zijn mening van een toename van de parkeerdruk feitelijk geen sprake is. Volgens verweerder heeft de vorm van winkelondersteunende horeca waarvoor vergunning is verleend geen zelfstandige verkeersaantrekkende werking, aangezien de klanten bestaan uit het reeds aanwezige winkelend publiek en personeel van nabijgelegen kantoren en bedrijven. Verweerder heeft daarbij aansluiting gezocht bij de horecacategorieën zoals gedefinieerd in de Algemene Plaatselijke verordening (APV). Vergunninghoudster heeft zich op basis van een berekening, rekening houdend met de vorige functie van het pand, op het standpunt gesteld dat ten opzichte van het gebruik van het pand voor detailhandel slechts één extra parkeerplaats moet worden gerealiseerd.
10.3
Op grond van bijlage 3 bij de regels geldt in zone 3 - waarin het in geding zijnde gebied is gelegen - als norm 5,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo restaurant. Aangezien de horecavestiging blijkens de bouwtekeningen een bvo van 62,7 m2 zal beslaan, zijn hiervoor naar het oordeel van de rechtbank 3,1 parkeerplaatsen benodigd (62,7/100 x 5). Op basis van de oude functie (winkel) van het pand waren slechts 1,4 parkeerplaatsen nodig (norm 2,3 plaatsen per 100 m2 bvo). Dit betekent dat het bouwplan voorziet in een toename van 1,7 (afgerond 2) parkeerplaatsen.
10.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie onder meer de uitspraken van
7 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:377) en 11 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2755), behoort bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten, aldus de Afdeling.
10.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in dit verband, onder verwijzing naar de APV, terecht op het standpunt kunnen stellen dat, gelet op de openingstijden van het restaurant, sprake is van winkelondersteunende horeca, die geen zelfstandige verkeersaantrekkende werking heeft. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid vrijstelling kunnen verlenen van de eis om 2 extra parkeerplaatsen aan te leggen ten behoeve van het bouwplan.
11. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, is de rechtbank van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
12. Omdat de rechtbank het beroep evenwel gelet op hetgeen onder 9.3 is overwogen, gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank :
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van drs.
A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.