ECLI:NL:RBDHA:2020:5769
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met betrekking tot Dublin-overeenkomst
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoekster, die stelt de Ugandese nationaliteit te bezitten, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublin-overeenkomst verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 16 juni 2020 via een Skype-beeldverbinding, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. M.J.C. van den Hoff, en een tolk, G. Keijzer. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. A.M.H.W. van Heerebeek-de Graaf. Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter overwogen dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (NL20.8371) die verband houdt met het beroep van verzoekster, was een voorlopige voorziening niet meer mogelijk. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, in aanwezigheid van griffier mr. A. Vranken. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.