ECLI:NL:RBDHA:2020:5925

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
C/09/594404 / FA RK 20-3782
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt, geboren in 1950. Het verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op 15 juni 2020, naar aanleiding van de situatie van de cliënt die feitelijk verbleef in een verpleeginrichting. De advocaat van de cliënt, mr. G.E.M. Later, heeft verweer gevoerd tegen de inbewaringstelling, stellende dat deze onrechtmatig was omdat de burgemeester van Den Haag de inbewaringstelling had afgegeven, terwijl de cliënt zich op dat moment in een andere gemeente bevond. Dit zou volgens de Wet Zorg en Dwang moeten worden afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de cliënt zich feitelijk bevond.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2020, die telefonisch plaatsvond vanwege de coronamaatregelen, werd vastgesteld dat de cliënt niet in staat was om zich inhoudelijk te laten horen. De arts die de cliënt had onderzocht, verklaarde dat de cliënt verward en onrustig was en niet reageerde op vragen. De dochter van de cliënt gaf aan dat zij haar moeder als een gevaar voor zichzelf en anderen beschouwde, en dat een verpleeghuis noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester van Den Haag onbevoegd was om de inbewaringstelling af te geven, waardoor deze nietig was. Gezien de omstandigheden en de toestand van de cliënt, werd het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling afgewezen.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de burgemeester van de gemeente waar de cliënt zich feitelijk bevond, verantwoordelijk was voor het afgeven van de inbewaringstelling. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en de schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 30 juni 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaak-/rekestnr.: C/09/594404 / FA RK 20-3782
Datum beschikking: 18 juni 2020

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling

Beschikkingnaar aanleiding van het op 15 juni 2020 door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:

[de vrouw]

hierna te noemen: cliënt,
geboren op [geboortedag] 1950 te [geboorteplaats] ,
formeel ingeschreven te [woonplaats]
feitelijk verblijvende in de accommodatie [verblijfplaats 1] ,
advocaat: mr. G.E.M. Later te Den Haag.

Procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 15 juni 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de beschikking van de burgemeester van de gemeente Den Haag van 12 juni 2020;
- de op 12 juni 2020 ondertekende medische verklaring van een ter zake kundige [arts] , die cliënt met het oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens behandeling betrokken was;
- een indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 21 april 2020.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 18 juni 2020.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen gelijktijdig telefonisch gehoord door de rechtbank omdat het houden van een fysieke zitting vanwege de geldende veiligheidsmaatregelen met betrekking tot het coronavirus niet mogelijk was:
- de cliënt,
- de advocaat,
- de [arts in opleiding tot specialist]
- de [dochter van cliënt]
De rechtbank heeft vastgesteld dat cliënt niet in staat en/of niet bereid was zich inhoudelijk te doen horen. De arts heeft getracht cliënt de telefoon te geven voor het telefonisch gesprek met de rechtbank. Cliënt reageerde daarop niet begrijpelijk.

Standpunten ter zitting

De advocaat heeft afwijzing van het verzoek bepleit. De inbewaringstelling is door de burgemeester van Den Haag afgegeven terwijl deze had moeten worden afgegeven door de burgemeester van de plaats waar cliënt zich toen bevond en dat was [verblijfplaats 1] . Er is sprake van een ongeldige inbewaringstelling die niet kan worden voortgezet, aldus begrijpt de rechtbank het verweer van de advocaat.
De arts heeft verklaard dat Parnassia de inbewaringstelling voor cliënt heeft geregeld. Dat een andere burgemeester de inbewaringstelling had moeten afgeven is haar niet bekend.
Ten aanzien van de psychische toestand van cliënt heeft de arts verklaard dat cliënt niet reageert op vragen en dat zij zo verward en onrustig is, dat het stellen van vragen aan haar niet mogelijk is. De arts deelt de rechtbank mee dat de rechtbank op de speaker van de telefoon staat maar dat cliënt daar niet op reageert. Cliënt is vrijwillig opgenomen maar wil nu terug naar huis en heeft zich tegen haar verblijf in de verpleeginrichting verzet. Cliënt zocht in de verpleeginrichting naar de uitgang. Daarom is een inbewaringstelling aangevraagd. Cliënt heeft één-op-één begeleiding op de afdeling. Dit is ook voor de rust van andere patiënten.
De advocaat heeft afgelopen zaterdag getracht met cliënt te spreken, maar dat leverde volgens de advocaat ook niks op. De dochter vindt cliënt een gevaar voor zichzelf en voor anderen, een verpleeghuis is echt nodig. De dochter begrijpt dat het de bedoeling is dat haar moeder binnenkort wordt overgeplaatst van [verblijfplaats 1] naar [verblijfplaats 2] . Naar de rechtbank begrijpt schat geen van de ter telefonische zitting gehoorde personen in dat de gedesoriënteerde cliënt nu daadwerkelijk zelfstandig in staat zal zijn het verpleeghuis in [verblijfplaats 1] te verlaten en zal de arts zo spoedig mogelijk alsnog een geldige nieuwe inbewaringstelling doen aanvragen van de wel bevoegde burgemeester van [verblijfplaats 1] .

Beoordeling

De rechtbank stelt vast dat de burgemeester van de gemeente Den Haag ten behoeve van cliënt op 12 juni 2020 een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven. Op grond van artikel 29 lid 1 van de Wet Zorg en Dwang dient de burgemeester van de gemeente waarin cliënt zich op dat moment feitelijk bevindt, de inbewaringstelling af te geven. In dit geval verbleef cliënt in [verblijfplaats 1] en zou de burgemeester van de gemeente [verblijfplaats 1] derhalve de inbewaringstelling hebben moeten afgegeven. Nu dit niet is gebeurd, heeft een onbevoegde burgemeester een nietige inbewaringstelling afgegeven. De advocaat heeft daar een formeel en terecht verweer tegen gevoerd. Mede gelet op de hiervoor beschreven kennelijke toestand van cliënt en op de insteek van de arts van het verpleeghuis om zo spoedig mogelijk alsnog een wel geldige inbewaringstelling door de daartoe bevoegde burgemeester te doen regelen, leidt dit ertoe dat dit verzoek in dit specifieke geval zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wien, rechter, bijgestaan door A.E. Babulall-Balkaran als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 30 juni 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.