ECLI:NL:RBDHA:2020:5965

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2020
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
NL20.11592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens ontbreken van beroepsgronden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een eiser, vertegenwoordigd door mr. H.K. Westerhof. De eiser heeft op 29 mei 2020 beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de staatssecretaris van 28 mei 2020. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat een eiser in het beroepschrift de gronden van het beroep moet vermelden, zoals vereist door artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Eiser heeft echter geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft op verzoek van eiser uitstel verleend voor het indienen van de gronden, maar ook na verlenging heeft eiser de gronden niet tijdig ingediend. De gronden zijn pas op 22 juni 2020 ingediend, wat niet binnen de gestelde termijn was.

Aangezien eiser geen reden heeft gegeven voor het verzuim en er geen verontschuldiging is gebleken, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier, en is op 23 juni 2020 gedaan. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] , van [nationaliteit] nationaliteit, eiser
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 29 mei 2020 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van verweerder van 28 mei 2020 (het bestreden besluit).

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank - na een herstelmogelijkheid - het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3. Eiser heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft, op verzoek van eiser, op 4 juni 2020 uitstel verleend voor het indienen van de gronden tot 13 juni 2020. Op 15 juni 2020 heeft de rechtbank wederom op verzoek van eiser de termijn verlengd en medegedeeld dat uiterlijk op 19 juni 2020 de gronden de gronden moeten zijn ingediend..
4. Eiser heeft op 22 juni 2020 de gronden ingediend. Dat is niet binnen de gestelde termijn.
5. Eiser heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus niet gebleken van een verontschuldiging voor dit verzuim.
6. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 23 juni 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.