Op 25 juni 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 5 juni 2020 een verzoek ingediend voor een zorgmachtiging ten aanzien van een man, geboren in 1958, die momenteel verblijft in een zorginstelling. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde dag gehouden, waarbij verschillende betrokkenen telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen.
De betrokkene heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij het onaanvaardbaar vindt om langer in de instelling te blijven en dat hij bereid is om thuis mee te werken aan zijn behandeling. De behandelende arts heeft echter aangegeven dat er weinig perspectief is op een terugkeer naar zijn eigen woning, gezien de verslavingsproblematiek en de psychische stoornissen van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel af te wenden.
De rechtbank heeft de verzochte vormen van verplichte zorg besproken en besloten dat bepaalde maatregelen, zoals het toedienen van vocht en het beperken van het recht op bezoek, niet noodzakelijk zijn. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor een periode van maximaal drie maanden, met specifieke maatregelen zoals het toedienen van voeding en medicatie, en het verrichten van medische controles. De machtiging is geldig tot en met 8 september 2020. De beschikking is gegeven door rechter A.C.J. van Dooijeweert, bijgestaan door griffier K.A.M. Boeije, en is uitgesproken ter openbare zitting.