ECLI:NL:RBDHA:2020:6031
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht naar Frankrijk in het kader van de Dublinverordening tijdens coronamaatregelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, afkomstig uit Syrië, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat de overdracht naar Frankrijk vanwege het coronavirus niet kon plaatsvinden en dat dit een schending van artikel 3 van het EVRM zou betekenen. De rechtbank heeft de zaak behandeld via een Skype-verbinding, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.
De rechtbank overwoog dat de verweerder voldoende gemotiveerd had gereageerd op de zienswijze van de eiser en dat de argumenten van de eiser niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank stelde vast dat de overdrachten naar Frankrijk tijdelijk waren opgeschort vanwege de coronamaatregelen, maar dat dit niet betekende dat de vaststelling van Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling zou lopen, en dat verweerder zijn besluit voldoende zorgvuldig had voorbereid.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zou alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk was. De eiser had de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.