ECLI:NL:RBDHA:2020:6037
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Overdracht van asielzoeker aan Zweden en de beoordeling van risico op indirect réfoulement
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, afkomstig uit Iran, in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De Staatssecretaris had de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Zweden verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van haar asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had eerder asiel aangevraagd in Hongarije en Zweden, maar haar aanvraag in Zweden was afgewezen. Eiseres stelde dat de overdracht aan Zweden zou leiden tot een reëel risico op indirect réfoulement, omdat zij vreest voor een onmenselijke behandeling in Iran. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat Zweden zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om aan te tonen dat Zweden niet in staat zou zijn om haar asielaanvraag op een rechtmatige manier te behandelen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden waren die de overdracht aan Zweden van een onevenredige hardheid getuigen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen.