ECLI:NL:RBDHA:2020:6090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunningen voor tijdelijk terras in Oegstgeest

Op 3 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot vergunningen voor een tijdelijk terras in Oegstgeest. Verzoekers, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunningen aan vergunninghoudster voor het hebben van een terras in park [park] van 3 juli tot en met 1 augustus 2020. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunningen in strijd zijn met de bestemmingsplannen, maar dat verweerder I gebruik heeft gemaakt van de kruimelgevallenregeling. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening, maar dat de belangen van de verzoekers niet zodanig zijn dat dit leidt tot een afwijzing van de vergunningen. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de verzoekers over geluidsoverlast, verkeershinder en de bescherming van diersoorten beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat de vergunninghoudster voldoende maatregelen heeft getroffen om deze zorgen te mitigeren. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de belangen van de vergunninghoudster en de tijdelijke aard van het project zwaarder wegen dan de bezwaren van de verzoekers. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar niet tijdens een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/4356 en SGR 20/4359
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker] en anderen, te [woonplaats] , verzoekers,

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (verweerder I) en

de burgemeester van Oegstgeest(verweerder II), (tezamen: verweerders)
(gemachtigden: mr. D.O. Bogers en mr A.C.M. Gout)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Eventmaat B.V.(vergunninghoudster), te Oegstgeest.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder I aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het hebben van een terras voor horeca in park [park] (het terras) gedurende de periode van 3 juli 2020 tot en met 1 augustus 2020 op grond van artikel 2.1, eerste lid en onder c, en artikel 2.12, eerste lid, sub a en onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met bijlage II artikel 4, elfde lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Bij besluit van eveneens 23 juni 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder I aan vergunninghoudster voor dezelfde periode ten behoeve van het terras een tijdelijke standplaatsvergunning verleend en ontheffing verleend van de Winkeltijdenwet.
Bij besluit van eveneens 23 juni 2020 (bestreden besluit III) heeft verweerder II aan vergunninghoudster voor dezelfde periode voor het terras een tijdelijke terrasvergunning verleend.
Bij besluit van eveneens 23 juni 2020 (bestreden besluit IV) heeft verweerder II aan vergunninghoudster voor dezelfde periode voor het terras een vergunning verleend op grond van artikel 3 van de Drank- en horecawet.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020. Namens verzoekers zijn verschenen [verzoeker] en [A] . Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door D.O. Bogers, A.C.M. Gout, bijgestaan door [B] en [F] . Namens derde-belanghebbende zijn verschenen [D] en [E] .

Overwegingen

1.1
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.2
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed", gelet op de betrokken belangen dat vereist. Een voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen, voordat in de hoofdzaak is beslist of het besluit in stand kan blijven.
2. Omdat het gebruik van het terras en de bijbehorende werkzaamheden voor het opbouwen en afbreken daarvan zullen plaatsvinden voordat een beslissing op bezwaar wordt genomen, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Ten aanzien van bestreden besluit I
3.1
Ter plaatse gelden de bestemmingsplannen “Parapluplan parkeren” en “Oegstgeest aan de Rijn”. Op het perceel waarvoor de omgevingsvergunning is verleend rusten de bestemmingen “Verkeer – Verblijfsgebied”, “Natuur” en “Groen” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie 2” en de functieaanduiding “horeca”.
3.2
Niet in geschil is dat het terras in strijd is met de op het terrein rustende bestemmingen. Verweerder heeft toestemming verleend tot handelen in strijd met het bestemmingsplan met toepassing van de zogeheten kruimelgevallenregeling van bijlage II artikel 4, elfde lid, van het Bor.
3.3
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de aan verweerder toegekende bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen met toepassing van de kruimelgevalleregeling een discretionaire bevoegdheid betreft. Hierbij heeft verweerder een ruime mate van beleidsruimte. De voorzieningenrechter kan het gebruik maken van deze bevoegdheid slechts terughoudend toetsen. Beoordeeld dient te worden of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
4.1
Verzoekers voeren aan dat verweerder I ten onrechte geen ruimtelijke onderbouwing aan bestreden besluit I ten grondslag heeft gelegd.
4.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder I in bestreden besluit I voor de ruimtelijke onderbouwing verwijst naar bestreden besluit II en het daarbij behorende “Veiligheidsplan Gouwe in ’t park” (het Veligheidsplan). Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat in bestreden besluit II en het Veiligheidsplan wordt ingegaan op diverse aspecten van de ruimtelijke onderbouwing. Deze constructie komt, hoewel ongewoon, als zodanig niet in strijd met het motiveringsvereiste. Wel stelt de voorzieningenrechter vast dat diverse voorschriften die beogen ruimtelijke aspecten te regelen niet aan bestreden besluit I zijn verbonden, maar aan bestreden besluit II. Dit komt de helderheid niet ten goede en moet als gebrek worden beschouwd in bestreden besluit I. Nu dit gebrek evenwel bij de beslissing op bezwaar kan worden hersteld, is hierin geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat bestreden besluit I niet in stand zal kunnen blijven in bezwaar. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat daarom geen aanleiding. In het vervolg van deze uitspraak zullen bestreden besluit I en II tezamen worden genomen bij de beoordeling van aspecten van de ruimtelijke onderbouwing.
5.1
Verzoekers betogen dat verweerder I het aspect geluid onvoldoende heeft onderzocht. Zij vrezen dat het tijdelijke terras zal leiden tot onaanvaardbare geluidsoverlast.
5.2
Verweerder I heeft aan bestreden besluit I een Quick-scan geluid van 2 juni 2020 van de Omgevingsdienst West-Holland ten grondslag gelegd. Hierin staat dat het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter hoogte van de woningen ter hoogte van de [weg 1] , [laan] en de [weg 2] wordt bepaald door het wegverkeer op de nabijgelegen snelweg. De geluidbelasting vanwege het terras zal dit niet wijzigen. De omgevingsdienst merkt wel op dat uit de vergunningaanvragen niet duidelijk wordt of er muziek zal worden gedraaid. Indien dit het geval zal zijn, wordt geadviseerd om de situatie voor te leggen aan een akoestisch adviseur. Ter zitting heeft verweerder I verklaard dat hierover overleg is gevoerd met de omgevingsdienst. Dit heeft geresulteerd in een tweetal voorschriften ter voorkoming van onaanvaardbare geluidhinder verbonden aan bestreden besluit II. In voorschrift 79 is bepaald dat vergunninghoudster moet voldoen aan artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit en in voorschrift 80 is bepaald dat op het terras uitsluitend zeer rustige achtergrondmuziek is toegestaan waarbij het muziekgeluid ter hoogte van de omliggende woningen absoluut niet hoorbaar mag zijn.
5.3
Naar voorlopig oordeel heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op deze wijze de geluidbelasting vanwege het terras geen onaanvaardbare inbreuk zal veroorzaken op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen. In hetgeen verzoekers naar voren hebben gebracht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel. Het stemgeluid van het terras wordt ingevolge artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit niet bij de bepaling van de geluidbelasting betrokken, omdat het terras verwarmd noch overdekt is. Ook is niet aannemelijk geworden dat het aantal bezoekers zodanig zal zijn dat hun stemgeluid tot een wezenlijke inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse zal leiden.
6.1
Verzoekers vrezen verkeers- en parkeerhinder. Verweerder I heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar deze aspecten. Er wordt nu al vaak te hard gereden op de [weg 3] , waaraan park [park] is gelegen. Verzoekers verwachten dat dit terras veel meer bezoekers zal trekken dan het gestelde maximale aantal van 160 bezoekers. De wijk zal een grote toestroom aan auto’s niet aankunnen en ook de vele fietsers kunnen een gevaarlijke situatie opleveren. Bezoekers wordt wel gezegd te parkeren bij het [hotel] hotel, maar er is geen garantie dat zij dat niet zullen ontduiken. In de wijk is nu al een parkeerprobleem.
6.2
Verweerder I heeft ter zitting toegelicht dat de te verwachten verkeerstoename en parkeerbehoefte ten gevolge van het terras is berekend en dat dit zodanig gering wordt geacht dat daar geen wezenlijke hinder van wordt verwacht. Gelet op de omvang van het terras – voor maximaal 160 bezoekers – zal het niet gaan om grootschalige verkeersbewegingen. Naar verwachting zal bovendien het grootste deel van de bezoekers per fiets of lopend naar het terras komen. De fietsers zullen daarbij arriveren via een van fietspaden gelegen langs de wegen die langs het park liggen. Er is gezorgd voor parkeergelegenheid voor fietsers.
6.3
Naar voorlopig oordeel kan verweerder worden gevolgd in zijn betoog dat niet behoeft te worden gevreesd voor ontoelaatbare verkeershinder. Verzoekers hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter stelt evenwel vast dat bestreden besluit I noch II inzicht geeft in de parkeerbehoefte ten gevolge van de komst van het terras. Ter zitting heeft verweerder I op dit punt ook geen uitleg kunnen geven. De voorzieningenrechter is daarom op voorhand van oordeel dat aan bestreden besluit I een gebrek kleeft. Bij de heroverweging in bezwaar kan verweerder de gebrek in de onderbouwing evenwel herstellen. De voorzieningenrechter ziet op dit punt geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen op grond van het volgende.
6.4
Vergunninghoudster heeft ter zitting aangegeven dat bezoekers van het terras digitaal moeten reserveren en dat zij dienen aan te geven of zij met de auto zullen komen. Indien dit het geval is, moeten zij een parkeerbewijs laten zien van het [hotel] om toegelaten te worden tot het terras. Verder worden in de wijk borden aangebracht om bezoekers naar het parkeerterrein van het [hotel] te leiden. Voor zover bezoekers deze regeling ontduiken en toch met de auto komen, zal dit naar alle waarschijnlijkheid niet meer dan ongeveer 20% van de bezoekers betreffen. Op het terras kunnen – zoals ter zitting is toegelicht – maximaal 160 bezoekers tegelijk aanwezig zijn. Er zijn 40 tafels en per tafel mogen maximaal 4 bezoekers plaatsnemen. Vergunninghoudster verwacht dan ook dat hoogstens 10 auto’s in de wijk zal parkeren. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat daarvoor in het openbaar gebied ruim voldoende parkeerplaatsen voorhanden zijn. In de vergunningen is steeds nadrukkelijk opgenomen dat de normen van het RIVM van toepassing zijn, zodat de inschatting van vergunninghoudster ten aanzien van het maximaal te verwachten aantal bezoekers correct is. Bezoekers dienen anderhalve meter afstand in acht te nemen en tafels met meer dan vier bezoekers zijn niet toegestaan. Evenmin mogen bezoekers op het terras staand een consumptie nuttigen, aldus verweerder I en vergunninghoudster. Met betrekking tot de reeds bestaande parkeerdruk heeft verweerder I ter zitting naar voren gebracht dat het een recent gebouwde woonwijk betreft met daarbij behorende parkeernormen.
6.5
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding aan deze toelichting te twijfelen. Gelet hierop zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het tijdelijke terras zal leiden tot een onaanvaardbare parkeerdruk.
7.1
Verzoekers menen dat verweerder I ten onrechte niet in de besluitvorming heeft betrokken dat op de locatie het leefgebied is van twee beschermde diersoorten, te weten de vleermuis en de rugstreeppad. Verzoekers betogen dat vergunninghoudster een ontheffing had dienen aan te vragen op grond van artikel 2.aa van het Bor. Daartoe verwijzen zij naar de Quick scan flora- en faunawet Oegstgeest aan de Rijn van augustus 2014.
7.2
Niet in geschil is dat de locatie van het terras zich in de nabijheid van een ecologische zone bevindt. De voorzieningenrechter constateert dat verweerder I weliswaar in de besluitvorming vermeldt dat op het aspect ‘natuur’ is getoetst, maar dat dit niet is uitgewerkt in besluit I of II. Ook met betrekking tot dit aspect is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan bestreden besluit I een gebrek kleeft. Bij de heroverweging in bezwaar kan verweerder de gebrek in de onderbouwing evenwel herstellen. De voorzieningenrechter ziet op dit punt geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen op grond van het volgende.
7.3
Ter zitting heeft verweerder I onweersproken toegelicht dat het terras zodanig is verschoven, dat het thans buiten de ecologische zone is gesitueerd. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de Quick scan flora- en faunawet van 2014, opgesteld ten behoeve van bestemmingsplan Oegstgeest aan de Rijn, wordt geconcludeerd dat in het park [park] geen beschermde diersoorten als de vleermuis en rugstreeppad zijn vastgesteld. Hierop volgt de slotsom dat voor Park [park] effecten op beschermde soorten worden uitgesloten. De voorzieningenrechter ziet, gelet hierop, voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat ten onrechte niet is verzocht om ontheffing wegens verstoring van het leefgebied van beschermde diersoorten.
8.1
Verzoekers betogen dat verweerder de belangen van buurtbewoners in de belangenafweging onvoldoende heeft betrokken, maar het economisch belang van horecaondernemers zonder meer heeft laten prevaleren.
8.2
Verweerder I heeft ter zitting benadrukt dat het om een project van zeer bescheiden omvang gaat, zowel in aantal bezoekers als in duur. De belangen van omwonenden zijn volgens verweerder voldoende beschermd in de aan bestreden besluit II verbonden voorschriften. Op die manier wordt voorkomen dat dit tijdelijke project leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.
8.3
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook ten aanzien van de belangenafweging verweerder I bestreden besluit I onvoldoende heeft gemotiveerd. Weliswaar zijn aan de vergunning voorschriften verbonden mede ten behoeve van omwonenden maar het besluit bevat geen inzicht in de vraag hoe deze belangen zijn afgewogen. De voorzieningenrechter ziet echter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoekers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat bestreden besluit I leidt tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Bestreden besluit II
9.1
Verzoekers vrezen dat het tijdelijke terras zal leiden tot een verstoring van de openbare orde. Zij verwachten ernstige overlast te zullen ondervinden van de bezoekers van het terras. Zij menen dan ook dat verweerder op grond van artikel 1:8 van de Algemeen Plaatselijke Verordening Oegstgeest 2017 (APV) gehouden was de vergunning voor de tijdelijke standplaats en ontheffing Winkeltijdenwet te weigeren.
9.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers onvoldoende hebben onderbouwd om welke redenen zij verwachten dat sprake zal zijn van verstoring van de openbare orde. De enkele vrees daarvoor is onvoldoende. In bestreden besluit II is een aantal voorschriften opgenomen die mede strekken ter voorkoming van verstoring van de openbare orde. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er geen aanknopingspunten voor de stelling dat verweerder II gehouden was afwijzend te beslissen op de aanvraag op grond van artikel 1.18 van de APV.
Algemeen
10.1
Verzoekers betogen dat sprake is van vooringenomenheid bij verweerders als bedoeld in artikel 2:4 van de Awb. Zij wijzen op een nieuwsbericht in de Oegstgeester Courant dat tegelijkertijd met de vermelding van de aanvraag is gepubliceerd. Daaruit leiden zij af dat voorafgaand aan de bestreden besluiten reeds vaststond dat verweerders positief zouden beslissen op de aanvragen om de vergunningen. Ook verwijzen zij naar de facebookpagina van de burgemeester, die het project naar hun mening in positieve zin bespreekt. Hetzelfde leiden zij af uit de wijze waarop ambtelijk met hen is gecommuniceerd over het project.
10.2
De voorzieningenrechter constateert dat in het door verzoekers vermelde nieuwsbericht staat dat het college van burgemeester en wethouders in principe positief staat tegenover tijdelijke terrassen. In dit nieuwsbericht staat ook vermeld dat wordt getoetst of de aanvragen voldoen aan de voorwaarden. Op zijn facebookpagina meldt de burgemeester onder andere dat hij welwillend kijkt naar de aanvragen voor een drietal grotere terrassen. De burgemeester gaat daarbij ook in op de afwegingen die worden gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan op grond van de inhoud van deze berichten niet worden geconcludeerd dat sprake is van vooringenomenheid van verweerders in de zin van artikel 2:4 van de Awb bestuursrecht. Uit de berichten volgt immers dat wordt bezien of de aanvragen voldoen aan de voorwaarden voor vergunningverlening. Het enkele feit dat tevens wordt aangegeven dat men op zich welwillend tegenover de aanvragen staat, is onvoldoende om te concluderen tot vooringenomenheid.
11.1
Verzoekers stellen tot slot dat vergunninghoudster ten onrechte geen evenementenvergunning heeft aangevraagd.
11.2
Verweerder II heeft ter zitting bestreden dat het project voldoet aan de kwalificatie “evenement”. Er worden geen kaartjes verkocht, er zijn geen optredens en ook de loopduur van het project is langer. Het betreft hier slechts een terras voor horeca.
11.3
De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin. Verzoekers hebben hun betoog ook niet met argumenten onderbouwd.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers tegen bestreden besluit III en IV geen inhoudelijke argumenten hebben ingebracht, zodat deze besluiten verder niet in de beoordeling worden betrokken.
13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020 door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. In verband met de maatregelen rond het coronavirus is deze beslissing op de uitspraakdatum niet uitgesproken tijdens een openbare uitsprakenzitting. Dit zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo spoedig mogelijk (geanonimiseerd) gepubliceerd op www.rechtspraak.nl
De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.