In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die stelt de Guineese nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn asielaanvraag van 14 december 2018 als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. De staatssecretaris heeft de afwijzing gebaseerd op artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat hij de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig achtte. Tijdens de zitting op 11 juni 2020 is eiser niet verschenen, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris in principe mag uitgaan van de juistheid van de informatie in het EU-Vis systeem, en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat deze informatie onjuist is. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij niet dezelfde persoon is als degene die op de foto in EU-Vis staat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten (BD) een deskundigenadvies is dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming mocht betrekken. Dit advies concludeert dat er enige steun is voor de hypothese dat eiser dezelfde persoon is als degene die in het EU-Vis systeem staat geregistreerd. Eiser heeft geen contra-expertise ingebracht om deze conclusie te weerleggen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.