ECLI:NL:RBDHA:2020:6228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
NL20.3610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Nederland voor asielaanvraag na verstrijken overdrachtstermijn onder Dublinverordening

Op 6 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling was genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser, omdat de uiterste overdrachtstermijn van de Dublinverordening was verstrijkt. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, dat was gebaseerd op de Dublinverordening, waarin was vastgesteld dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank overwoog dat de Dublinverordening geen mogelijkheden biedt om de overdrachtstermijn te verlengen, ook niet in het licht van de Covid-19 pandemie. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat er een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag moest plaatsvinden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.3610

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. D.W. Beemers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Reimerink).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Spanje heeft door middel van een claimakkoord bevestigd verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van het verzoek van eiser om internationale bescherming.
2. Vast staat dat de uiterste overdrachtsdatum op 20 juni 2020 verstrijkt. Gelet op de volledige en ex nunc beoordeling van de feitelijke en juridische gronden van het beroep moet de rechtbank dit bij haar oordeel betrekken.
3. Eiser voert aan dat, nu hij niet binnen de overdrachtstermijn is of kan worden overgedragen aan Spanje, Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag. Het besluit is reeds daarom onjuist en moet worden vernietigd.
4. Verweerder stelt dat er vooralsnog geen reden is om de aanvraag van eiser in de nationale procedure in behandeling te nemen. Verweerder wijst erop dat door de reisbeperkingen rondom Covid-19 het feitelijk overdragen van asielzoekers tijdelijk is opgeschort. In Europees verband wordt onderzocht of de verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening, gelet op de beperkingen als gevolg van Covid-19, behouden kan worden ondanks het verstrijken van de overdrachtstermijn. Daarom blijft verweerder achter zijn besluit staan.
5. De rechtbank overweegt dat de Dublinverordening buiten de gevallen waarin sprake is van gevangenzetting of onderduiking, geen ruimte biedt om de uiterste overdrachtstermijn te verlengen. Ook in de door verweerder aangehaalde richtsnoeren van 17 april 2020 [1] is geconcludeerd dat de Dublinverordening geen enkele bepaling bevat die het toestaat om van de regel om binnen zes maanden over te dragen, af te wijken anders dan de gevallen die reeds zijn benoemd. De onderhandelingen op Europees niveau over de vraag of deze termijnen niet toch, gelet op de corona pandemie, moeten worden opgerekt, acht de rechtbank op dit moment te weinig concreet om op basis daarvan niet de op dit moment geldende en heldere termijnbepalingen uit de Dublinverordening toe te passen. De rechtbank is daarom van oordeel dat Nederland door het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser en deze inhoudelijk in behandeling zal moeten nemen. Dat vergt vernietiging van het bestreden besluit.
6. Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank aan een bespreking van de overige beroepsgronden niet toe.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er een inhoudelijke beoordeling moet plaatsvinden van de asielaanvraag. De rechtbank ziet om diezelfde reden geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht een tussenuitspraak te doen, om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.I. van der Meer, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Mededeling van de Commissie – COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging, (2020/C 126/02).