ECLI:NL:RBDHA:2020:6262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na ziekmelding en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die zich op 7 maart 2016 ziekmeldde met lichamelijke klachten, had op 5 januari 2018 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het primaire besluit van 20 maart 2018, waarin de uitkering werd geweigerd, werd door het Uwv gehandhaafd in het bestreden besluit van 5 november 2018. Eiser stelde dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen niet juist waren gewogen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aanvullende informatie opgevraagd van het Uwv, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn bevindingen over de beperkingen van eiser uiteenzette. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van het Uwv op goede gronden berustte en dat eiser geschikt was voor verschillende functies, ondanks zijn gehoorproblemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat eiser met de geduide functies een inkomen kan verwerven dat het verlies aan verdiencapaciteit van 29,7% dekt. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, maar niet tijdens een openbare zitting vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. L. Turnhout).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser per 5 maart 2018 een uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 5 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadien de gronden aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2019.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aan verweerder nadere vragen gesteld.
Verweerder heeft hierop geantwoord bij brief van 30 september 2019, waarbij verweerder de reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 september 2019 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 25 september 2019 heeft overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd bij brief van 24 oktober 2019.
Verweerder heeft bij brief van 13 december 2019 de reacties van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 december 2019 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 december 2019 overgelegd.
Eiser heeft bij brief van 5 mei 2020 een reactie hierop ingezonden.
De rechtbank heeft op 3 juli 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als huishoudelijk medewerker voor 15 uur per week. Op 7 maart 2016 heeft eiser zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Op 5 januari 2018 heeft eiser verzocht om een WIA-uitkering. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiser per 5 maart 2018 niet meer geschikt is voor het verrichten van zijn eigen arbeid maar wel voor het uitoefenen van andere, voor hem geselecteerde, functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit volgens verweerder minder dan 35%.
3. Eiser voert aan dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen niet juist zijn gewogen. Hij stelt dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) sprake zou zijn van 90% spraakverstaan aan het linkeroor, maar uit de verklaring van de kno-arts van 20 september 2018 blijkt dat er sprake is van 90% spraakverstaan bij 100 dB. Dit betekent dat er dus sprake moet zijn van hard geluid of dat het geluid versterkt moet worden wil hij het kunnen verstaan. Een geluid van 100 dB is echter zeer schadelijk voor zijn gehoor en zal er toe leiden dat zijn gehoor nog meer afneemt. Ook volgt uit voornoemde verklaring van de kno-arts dat bij zijn rechteroor nagenoeg geen sprake is van spraakverstaan. Eiser heeft in dit verband nog gewezen op de verklaring van triage-audicien van Oorwerk, waaruit volgens hem volgt dat in het gebruik van hoortoestellen geen oplossing ligt. Verder gaat verweerder volgens eiser uit van een aantal onjuiste veronderstellingen. Zo heeft hij wel problemen aan zijn vinger, is verweerder er ten onrechte vanuit is gegaan dat hij in staat is tot zelfstandige communicatie doordat hij kan liplezen, terwijl hij heeft een schrijftolk nodig omdat hij anders geen gesprekken kan volgen en is onvoldoende rekening gehouden met het feit dat het hem zwaar valt dat zijn partner is uitgevallen met burnout klachten en dat hij is doorverwezen naar zijn GGMD-psychiater om te leren omgaan met doofheid.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.2.
De primaire verzekeringsarts heeft eiser in verband met diens aanvraag tot toekenning van een WIA-uitkering medisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiser slecht functioneert op persoonlijk, maar vooral op sociaal niveau, en dat ten gevolge van deze klachten alsmede eisers verminderde energetische belastbaarheid een urenrestrictie van 6 uur per dag, 20 uur per week van toepassing is. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
4.3.
De verzekeringsarts b&b heeft op 26 oktober 2018 rapport uitgebracht. Uit het rapport blijkt dat de verzekeringsarts b&b dossierstudie heeft verricht, de verslaglegging uit de behandelend sector heeft beoordeeld en zelf nog informatie heeft opgevraagd. Voorts heeft hij eiser gezien op de hoorzitting op 13 augustus 2018 en eiser aansluitend medisch onderzocht. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat er geen twijfel bestaat dat eiser forse klachten ervaart en dat in verband hiermee zowel fysieke als psychisch beperkingen zijn aangenomen evenals een urenbeperking vanwege verminderde energetische belastbaarheid, maar dat de beschikbare medische gegevens hem geen aanleiding geven om een andere belastbaarheid aan te nemen dan door de primaire arts is aangenomen in de FML.
4.4.
De verzekeringsarts b&b heeft in zijn aanvullend rapport van 17 juli 2019 beschreven dat de door eiser in beroep overgelegde informatie van de neuroloog en de daarmee samenhangende verwijzing naar de revalidatiearts dateren van na de datum in geding. Ook de doorverwijzing voor persoonlijkheidsproblematiek stamt van een jaar na de datum in geding, zodat deze informatie voor de datum in geding niet van grotere waarde kan zijn dan de informatie van de psychiater die wel ziet op de datum in geding en die de primaire verzekeringsarts heeft betrokken in de beoordeling. Voorts meent de verzekeringsarts b&b dat met de psychische problematiek, waaronder een complexe persoonlijkheidsstoornis, communicatieproblemen en somatische symptoom stoornis met angst- en stemmingsklachten, gehoorproblemen en tinnitus voldoende rekening is gehouden. De verzekeringsarts b&b overweegt daarom dat er geen reden is de belastbaarheid van eiseres anders in te schatten en meer beperkingen aan te nemen.
4.5.
Naar aanleiding van hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd heeft de rechtbank aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en aan verweerder nadere vragen te stellen. Aan verweerder is de vraag gesteld of bij de vaststelling van de beperkingen rekening is gehouden dat voor eiser spraakverstaan tot 90% enkel mogelijk is bij een geluidssterkte van 100 dB. Ook is aan verweerder gevraagd of de informatie waaruit blijkt dat gehoortoestellen bij eiser niet tot bevredigend resultaat leiden van invloed is op het medisch oordeel met betrekking tot het gehoor.
4.6.
Verweerder heeft hierop de reactie van de verzekeringsarts bezwaar b&b van 23 september 2019 overgelegd. De verzekeringsarts b&b vermeldt in zijn reactie dat voor het vaststellen van de belastbaarheid niet expliciet is benoemd dat het spraakverstaan van 90% enkel mogelijk is bij een geluidssterkte van 100 decibel, maar dat in de FML wel rekening is gehouden met de gehoorklachten, nu daarin een beperking is opgenomen op horen, waarbij als toelichting is aangegeven dat eiser slechthorend is en behoefte heeft aan face-to-face contact. Ook is een beperking aangenomen ten aanzien van geluidsbelasting en is een urenbeperking aangenomen ten gevolge van de verminderde energetische belastbaarheid mede door de gehoorklachten, aldus de bezwaararts b&b.
Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat zijn eerdere opmerking dat gehoortoestellen mogelijk voor verbetering zorgen te maken heeft met het oog op de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen en niet met de mate van beperkingen zelf.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat de ingebrachte medische informatie hem weliswaar geen aanleiding geeft om zijn standpunt te wijzigen, maar dat hij om meer tegemoet te komen aan de complexiteit van de gehoorklachten bijkomende beperkingen in FML zal opnemen en wel dat communicatie geen wezenlijk onderdeel van de functie of werkzaamheden dient te zijn.
4.7.
De rechtbank overweegt dat in de FML diverse beperkingen zijn opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. Met deze beperkingen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende rekening gehouden met de psychische klachten van eiser en ook met de gehoorklachten van eiser. Wat betreft de psychische klachten heeft de verzekeringsarts b&b de door hem opgevraagde informatie van de psychiater bij zijn oordeel betrokken. De door eiser in beroep overgelegde verklaring van de psychiater verbonden aan GGMD en ook de intakebrief bij PsyQ geeft geen reden om te concluderen dat de psychische beperkingen zijn onderschat, reeds omdat deze informatie van ruim na de datum in geding dateert.
Wat betreft de gehoorklachten zijn er specifieke beperkingen aangenomen en wel ten aanzien van de punten horen (2.2), communicatie (2.11) en geluidsbelasting (3.7). Ook is een urenbeperking in de FML opgenomen. Daarmee is voldoende tegemoetgekomen aan de klachten van eiser. De rechtbank volgt daarbij het betoog van de verzekeringsarts b&b dat met het spraakverstaan van eiser rekening is gehouden door in de FML specifieke beperkingen aan te nemen, zoals de beperking dat eiser slechthorend is en behoefte heeft aan face-to-face contact.
Ten aanzien van de door eiser in beroep overgelegde verklaring van de neuroloog merkt de rechtbank met de verzekeringsarts b&b op dat met deze informatie geen rekening kan worden gehouden nu deze informatie ziet op een periode na de datum in geding.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat in de FLM terecht geen beperking is opgenomen ten aanzien van het hand- en vingergebruik, nu er geen medische stukken zijn waaruit blijkt dat eiser beperkt is op dat gebied.
4.8.
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden die hierop zien treffen daarom geen doel.
5. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) heeft eiser geschikt geacht voor de volgende functies: productiemedewerker industrie (sbc-code: 111180), machinaal metaalbewerker (sbc-code: 264122), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code: 2670500 en huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code: 111134). Naar de mening van de arbeidsdeskundige b&b is eiser ook met de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts b&b op 23 september 2019 geschikt te achten voor deze functies.
6.1.
Eiser voert aan dat in een werksetting als bij de geduide functies er sprake zal zijn van veel geluid. Bij de functie van productiemedewerker industrie is er bijvoorbeeld sprake van werken in een productiehal. Bij de functie van machinaal metaalbewerker wordt aan een weefgetouw gewerkt en gelet op de geluidsbelasting zal communicatie voor hem praktisch onmogelijk zijn. In ieder geval is bij alle functies sprake van hectisch productiegeluid. Niet alleen kan hij niet verstaan, maar hij kan het geluid ook niet herkennen. Bovendien betekent dit dat van hem verwacht wordt dat hij zich aan een dusdanige geluidssterkte blootstelt dat zijn beperkte gehoor nog verder zal afnemen. Schriftelijke communicatie is in de functies niet altijd mogelijk. Verder merkt eiser op dat hij in de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen eerder werkzaam is geweest en dit heeft geleid tot een sociaal isolement.
Eiser stelt voorts dat communicatie wel degelijk een wezenlijke rol speelt bij het uitoefenen van de functies. Zo zal de productiemedewerker steeds andere producten moeten samenstellen en dus steeds nieuwe instructies moeten krijgen, zal de metaalbewerker steeds andere zaken moeten bewerken, zal de bestucker steeds andere printplaten en opdrachten krijgen en zullen bij de functie van wikkelaar de componenten steeds verschillen. In alle functies komt dus communicatie dagelijks voor.
Tot slot stelt eiser dat ook het veiligheidsaspect een rol speelt, nu hij vanwege zijn auditieve beperking niet adequaat kan reageren op belangrijke omgevingsgeluiden.
6.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapporten van 25 september 2019 en 11 december 2019 vermeld dat voor alle functies geldt dat communicatie geen wezenlijk onderdeel is van de functies en dat de van belang zijnde instructies merendeels schriftelijk van aard zijn. Voorts is in alle functies geen sprake van lawaai (meer dan 80 decibel). Harde geluiden en overmatig geluid van pratende collega’s zijn niet aan de orde. In de functie van medewerker interne dienst is geen belasting van 100 decibel. Het communiceren in die functie is juist beperkt door het solitaire karakter van de functie. Naar de mening van de verzekeringsarts b&b betreffen de functies eenvoudig gestructureerde werkzaamheden waarbij eiser niet steeds andere werkwijzen moet aanleren. De werkzaamheden worden ook niet verricht in een luide fabriekshal waardoor je ook niet boven het lawaai hoeft uit te komen als men spreekt. Verder zijn er in de functies geen gevaarlijke omstandigheden aanwezig.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat zij het uitgangspunt hanteert dat de beperkingen van eiser door de verzekeringsartsen juist zijn gewaardeerd. Dit volgt immers uit de beoordeling van het medisch onderzoek onder 4.6 en 4.7.
6.4
De rechtbank overweegt dat blijkens het betoog van de arbeidsdeskundige b&b in alle functies geen sprake is een geluidsniveau van meer dan 80 decibel en dat harde geluiden en overmatig geluid van pratende collega’s evenmin aan de orde zijn. Voorts betreffen het functies met eenvoudige, gestructureerde werkzaamheden, waarbij eiser niet steeds een andere werkwijze moet aanleren. Ook zijn het geen functies waarbij regelmatig nieuwe mondelinge instructies worden gegeven. Onder deze omstandigheden moet eiser, ook met zijn gehoorproblemen, naar het oordeel van de rechtbank in staat worden geacht de geduide functies te verrichten.
7. Aangezien eiser met het vervullen van de geduide functies een zodanig inkomen kan verwerven dat in vergelijking met het maatmanloon het verlies aan verdiencapaciteit 29,7% bedraagt, heeft verweerder terecht eiser per de datum in geding geen WIA uitkering meer toegekend.
8. De rechtbank stelt met eiser vast dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft vermeld dat eiser in de functie waarin hij uitviel werkzaam is geweest in een omvang van 25 uur per week. De rechtbank ziet dit echter als een kennelijke verschrijving. Zij neemt daarbij in aanmerking dat verweerder voor de vaststelling van de maatman is uitgegaan van de juiste omvang, namelijk 15,17 uur per week en dat bij de vaststelling van mate van arbeidsongeschikt rekening is gehouden met die maatmanomvang.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de
gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.