In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een jongeman van [nationaliteit], een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig werden geacht. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelt hij dat hij bekeerd is tot het christendom, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn achtergrond en persoonlijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn bekering tot het christendom tot stand is gekomen en dat zijn verklaringen over zijn motieven en het proces van bekering blijven steken in vage algemeenheden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering ongeloofwaardig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.