ECLI:NL:RBDHA:2020:6334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
NL20.12210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardige bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een jongeman van [nationaliteit], een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de verklaringen van eiser over zijn bekering tot het christendom niet geloofwaardig werden geacht. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelt hij dat hij bekeerd is tot het christendom, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn achtergrond en persoonlijkheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe zijn bekering tot het christendom tot stand is gekomen en dat zijn verklaringen over zijn motieven en het proces van bekering blijven steken in vage algemeenheden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering ongeloofwaardig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12210

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Khodajoo- [betrokkene] Maleki),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van der Heijde).

ProcesverloopBij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.12211 (voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 2 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van [nationaliteit] nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft eerder op 19 november 2015 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 31 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 20 augustus 2018 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht (zaaknummer AWB 17/11453) is het beroep van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft bij uitspraak van 23 oktober 2018 (met zaaknummer 201807894/1/V2) voormelde uitspraak bevestigd.
3. Eiser heeft aan de onderhavige asielaanvraag van 17 september 2018 ten grondslag gelegd dat hij bekeerd is tot het christendom. Volgens verweerder zijn eisers verklaringen over zijn gestelde bekering niet geloofwaardig.
4. Eiser voert ten eerste aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers achtergrond en persoonlijkheid. Hij is een jongeman die veel meegemaakt heeft, in Iran in een gesloten omgeving is opgegroeid en waar veel druk op hem is uitgeoefend.
Verder voert eiser aan dat hij niet vaag en algemeen heeft verklaard. Hij heeft juist voldoende inzichtelijk gemaakt op welke wijze het in de islam geen vrijheid hebben tot het maken van een eigen keuze een rol heeft gespeeld bij zijn keuze voor het christendom. Verweerder had hierover moeten doorvragen. Eiser verwijst naar het rapport gehoor opvolgende aanvraag (hierna: het gehoor) waarin hij uitgebreid verklaart hoe hij met het christendom in aanraking is gekomen, waarom hij het christendom interessant heeft gevonden en waarom hij uiteindelijk heeft gekozen voor het christendom.
Eiser verwijst ook naar pagina 9 en 10 van het gehoor en stelt dat verweerder geen enkel standpunt heeft ingenomen over het moment dat eiser met het christendom in aanraking is gekomen. Eiser heeft op 10 en 11 van het gehoor uitgelegd waarom het christendom voor hem interessant werd. Verweerder heeft uit het oog verloren dat eiser op zoek was naar hoop. Wat hij zag in het christendom was totaal iets anders dan wat hij gewend was in de islam. Eiser is daarom begonnen met het volgen van Bijbelstudies. In het gehoor geeft hij aan dat het christendom hem heeft geleerd om zijn vader en opa te vergeven. Verweerder heeft niet voldoende gemotiveerd waarom deze verklaringen niet aannemelijk worden geacht.
Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat eiser onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe hij zijn positie als bekeerd christen ziet in relatie tot zijn veroordeling voor het plegen van strafbare feiten. Hij heeft geprobeerd aan te geven dat hij als mens nog niet volmaakt is, maar dat hij, ondanks fouten die hij maakt, zich ervan bewust is dat hij aan God vergeving kan vragen en dat hij vergeven zal worden. Hij heeft zijn weg gevonden, maar dat wil niet zeggen dat hij geen fouten meer kan maken.
Ter zitting heeft eiser bovenstaande nog als volgt toegelicht: hij stelt dat hij wel voldoende en inzichtelijk heeft verklaard en voor zover verweerder vindt van niet, had verweerder gelet op zijn achtergrond en zijn opleiding moeten doorvragen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Bij asielaanvragen waarbij een bekering als asielmotief wordt aangevoerd, maakt verweerder bij het onderzoek en de beoordeling gebruik van werkinstructie 2019/18 Bekeerlingen (WI). Daarin is onder meer uiteengezet dat, om de geloofwaardigheid van een bekering in het kader van een asielaanvraag te kunnen toetsen, gekeken wordt naar drie elementen, te weten:
  • de motieven voor en het proces van bekering;
  • de kennis van het nieuwe geloof, en;
  • de activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen moeten bezien worden in hun onderlinge samenhang, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen en verstrekte gegevens in eventuele eerdere procedures. Verweerder is op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. In het algemeen kan worden gesteld dat binnen de beoordeling van een bekering het zwaartepunt ligt op de antwoorden van de vreemdeling over diens eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot deze drie elementen.
5.1
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat bij het gehoor onvoldoende rekening is gehouden met eisers achtergrond en persoonlijkheid. Uit het gehoor blijkt immers dat eiser uitgebreid is bevraagd over het proces van bekering, zijn kennis van het geloof en de activiteiten en dat hem meerdere keren is gevraagd om zijn antwoorden toe te lichten. Ter zitting heeft eiser zijn standpunt geconcretiseerd met een paar voorbeelden: hoe hij God heeft ervaren in het dagelijks leven en dat hij vóór zijn bekering makkelijker loog. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het gehoor (zie bijvoorbeeld pagina 20, 25 en 26) daarop heeft doorgevraagd. Voorts staat onder punt 4.1 van het gehoor vermeld dat eiser de tolk goed heeft begrepen en goed heeft kunnen verstaan. Uit het voornemen en bestreden besluit blijkt voorts dat verweerder uitgebreid is ingegaan op de redenen waarom de bekering niet geloofwaardig is bevonden. Daarbij heeft verweerder ook het moment dat eiser in aanraking is gekomen met het christendom betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag verworden dat hij met meer diepgang kan verklaren over de behoefte zich tot een ander geloof te bekeren, op welke wijze hij zich daarin heeft verdiept en wat hem vervolgens innerlijk geraakt heeft in de nieuwe geloofsovertuiging.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn motieven voor, en het proces van bekering blijven steken in vage algemeenheden als ΄God had een plan met mijn leven en dat het de wil van God is dat hij christen is geworden΄. Verweerder heeft mogen overwegen dat de enkele verklaring van eiser dat de mensen in de kerk voor hem gingen bidden en dat hij daardoor geraakt was, dit niet anders maakte. Verweerder heeft ook bij zijn oordeel mogen betrekken dat eisers verklaring over zijn eerste kerkbezoek dat iedereen hier bezig is met die andere God, dat hij werd welkom geheten, dat ze vroegen hoe het met hem was, en dat het heel interessant was dat er geen tranen waren, maar liefde, gezang en applaus, niet maakt dat eiser overtuigend inzicht heeft verschaft over zijn motieven voor en het proces van bekering. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat zijn eerste kennismaking met het christelijk geloof en zijn kerkgang, ingegeven doordat hij daartoe is overgehaald door “ [betrokkene] ”, voortkomen uit een eigen innerlijke drang daartoe.
Daarnaast heeft verweerder bij zijn standpunt kunnen betrekken dat, ook nadat het gesprek met eiser met een vervangende tolk op 22 november 2019 is voortgezet, zijn verklaringen over wat hem specifiek heeft getroffen in het christendom blijven steken in oppervlakkigheden als: “Wat ik heb gevonden. De waarheid, de echte God. In Nederland heb ik het juiste pad gevonden. Ik stond op de t-splitsing. Mijn verleden was een lijk, een dode profeet. Aan de andere kant stond een levend iemand”.
Verder heeft verweerder kunnen betrekken dat tegenstrijdig is dat hij verklaart al lang bekeerd te zijn tot het christendom en daardoor enorm betrokken te zijn bij zijn omgeving, onder meer door te evangeliseren, terwijl hij ook betrokken is geweest bij verschillende strafbare gedragingen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende duidelijk heeft gemaakt hoe hij zijn positie als bekeerd christen ziet in relatie tot de veroordeling voor het plegen van strafbare feiten.
5.3
Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser weliswaar enige kennis heeft van het christendom, dat hij de kerk bezoekt en bijbellessen volgt, maar dat eisers antwoorden op kennisvragen slechts een oppervlakkige weergave zijn van het kennis niveau omdat deze verklaringen onvoldoende samenhang vertonen met zijn verklaringen over zijn motieven en proces van bekering. Uit zijn verklaringen kan niet worden afgeleid dat deze activiteiten voortkomen uit een innerlijke drang.
5.4
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bekering ongeloofwaardig is.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.