ECLI:NL:RBDHA:2020:6345

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
NL20.9762
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep ongegrond verklaard inzake verblijfsvergunning asiel en verantwoordelijkheidsverdeling tussen Nederland en Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had op 30 april 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 2 juli 2020 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel vertegenwoordigd. Eiser voerde aan dat hij vanwege de coronacrisis uitstel had gevraagd voor het indienen van een zienswijze, maar de rechtbank oordeelde dat het niet aan verweerder was om contact op te nemen na het verstrijken van de termijn. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de zienswijze niet langer had hoeven worden afgewacht en dat het op de weg van de gemachtigde lag om contact te zoeken. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig was genomen en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.9762

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. L.B. Vellenga-van Nieuwkerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. van der Heijde).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hierin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert het volgende aan. Eiser heeft verweerder vanwege de coronacrisis per fax van 17 maart 2020 verzocht om uitstel te verlenen voor het indienen van een zienswijze. Naar aanleiding van dit verzoek is de gemachtigde van eiser (hierna: gemachtigde) op 18 maart 2020 gebeld door mevrouw [verweerder] van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Zij gaf voorlopig uitstel tot 21 april 2020, maar als de situatie dan nog onveranderd was, dan zouden ze wel zien. Op 2 april 2020 verscheen de Signalering AC relevante zaken (hierna: de Signalering). Daarin staat vermeld dat in asielzaken coulant met uitstelverzoeken zal worden omgegaan en dat het in de rede ligt eerst contact op te nemen met de indiener als er na het verstrijken van de termijn geen zienswijze is ontvangen. Verweerder heeft echter geen contact meer met gemachtigde opgenomen. Daarom dient het beroep gegrond te worden verklaard.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is genomen. De zienswijze had niet langer moeten worden afgewacht. Het lag op de weg van gemachtigde contact te zoeken met verweerder. Er is immers uitstel verleend tot 21 april 2020. Vervolgens is er pas negen dagen na het aflopen van de termijn beslist. Uit de Signalering volgt niet dat verweerder verplicht is om telefonisch contact te zoeken met gemachtigde. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat wat er staat in de Signalering over contact zoeken met eiser niet slaat op de situatie als er al uitstel is verleend. Daar komt bij dat het uitstel op 18 maart 2020 ook telefonisch is besproken met gemachtigde en dat gemachtigde na het verstrijken van de termijn geen contact heeft gezocht met verweerder. Er is reeds coulant gehandeld met het verzoek om uitstel. Verder heeft verweerder onderbouwd aangegeven dat er voor gemachtigde contactmogelijkheden waren met het betreffende asielzoekerscentrum.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In de Signalering relevante zaken nr. 9 staat op pagina 2, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“In asielzaken zal met verzoeken om uitstel voor indiening van de zienswijze coulant worden omgegaan. Eventueel zal de advocaat worden gevraagd naar alternatieve mogelijkheden voor een nabespreking, zoals telefonisch of via facetime. Ook ligt het in de rede eerst contact op te nemen met de indiener als er na het verstrijken van de termijn geen zienswijze is ontvangen.”
4.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het gezien de omstandigheden niet aan verweerder was om na het verstrijken van de termijn op 21 april 2020 telefonisch contact te zoeken met gemachtigde. Daarbij betrekt de rechtbank dat gemachtigde een uitstel van vier weken heeft gehad hetgeen verweerder uitdrukkelijk met haar heeft besproken op 18 maart 2020. Voorts wordt meegewogen dat de gemachtigde niet heeft toegelicht wat zij heeft ondernomen om contact te krijgen met eiser en dat gemachtigde vóór het verstrijken van de periode van vier weken geen nader uitstel heeft verzocht. Ook weegt in de beoordeling van de rechtbank mee dat gemachtigde niet op zitting is verschenen, terwijl zij inmiddels wel contact heeft gehad met haar cliënt hetgeen onder andere valt te lezen in haar schriftelijk bericht van 5 juni 2020 en 1 juli 2020 aan de griffier van de rechtbank en dat zij ook overigens geen inhoudelijke gronden heeft ingediend. De beroepsgrond slaagt niet.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.