Uitspraak
Rechtbank den haag
Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/24
zaak- /rekestnummer: C/09/593425 / KG RK 20-634
Beslissing van 6 juli 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster], wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. H.M.M. de Vries-Veringa te Lisse,
strekkende tot de wraking van
mr. C.F. Mewe,
kinderrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
- [pleegouder 1] en [pleegouder 2] (hierna: de pleegouders);
- Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden (hierna: de gecertificeerde instelling).
1.De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 22 mei 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 15 juni 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 22 juni 2020 zijn verschenen:
- verzoekster en haar advocaat.
1.3.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.
2.Het wrakingsverzoek
2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/591254 / JE RK 20-848 (hierna: de hoofdzaak). Die zaak betreft het door verzoekster ingediende verzoekschrift strekkende tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling en tot bepaling dat [het minderjarige kind] van verzoekster (hierna: [minderjarige] ) vaker onbegeleid bij verzoekster zal verblijven, waarbij volledig verblijf van [minderjarige] bij verzoekster niet zal worden uitgesloten. In die zaak zijn de gecertificeerde instelling en de pleegouders als belanghebbenden aangemerkt.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van 22 mei 2020 het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft op de zitting in de hoofdzaak aan de orde gesteld dat zij heeft gezien dat verzoekster een twitterbericht over haar heeft geplaatst en heeft tegen verzoekster gezegd dat ze dat niet meer moet doen. Verzoekster is van mening dat de rechter daarom te emotioneel betrokken is bij de zaak en dat zij niet meer objectief over de zaak kan oordelen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd.
2.4.
De belanghebbenden hebben niet schriftelijk gereageerd op het verzoek.
3.De beoordeling
3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster heeft ter zitting van de wrakingskamer nader toegelicht dat zij tijdens de mondelinge behandeling in de hoofdzaak het gevoel heeft gekregen dat de rechter niet meer onbevooroordeeld over haar zaak kan oordelen. De reden hiervoor is volgens verzoekster dat de rechter haar persoonlijk aansprak op het plaatsen van twitterberichten, wat sfeerbepalend was. Verzoekster ziet dit ook in het licht van de eerste, telefonische zitting, waaraan haar advocaat door technische problemen niet kon deelnemen maar de vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling in tegenstelling tot verzoekster wel uitgebreid het woord voerde. Verzoekster hoopte zeer dat de zitting op 22 mei 2020 ertoe zou leiden dat ze weer contact met [minderjarige] zou kunnen krijgen, maar vervolgens ging het direct over de twitterberichten. Ook al is het gedrag van verzoekster mede de oorzaak van het gebeurde en had ze achteraf die tweet niet moeten plaatsen, de rechter kan nu niet meer objectief over de zaak oordelen, aldus verzoekster.
3.3.
De wrakingskamer overweegt als volgt.
Hoewel het gevoel van verzoekster dat de rechter tegen haar is, omdat ze verzoekster op zitting nadrukkelijk op de vingers tikte, te begrijpen valt, vormt het incident niet een voldoende zwaarwegende aanwijzing voor het aannemen van een objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid. De omstandigheid dat het standje niet de inhoud van de zaak betrof, betekent niet dat de rechter dit niet aan de orde mocht stellen. Als verzoekster tijdens de mondelinge behandeling “lelijke dingen” had gezegd over de gecertificeerde instelling of over de rechter (zoals de uitlatingen blijkens het proces-verbaal door de rechter zijn gekwalificeerd), zou verzoekster daar ook op aangesproken zijn in het kader van de goede procesorde.
3.4.
Voor zover de rechter in haar terechtwijzing niet alleen refereert aan het feit dat er onaangename uitlatingen zijn gedaan over de gecertificeerde instelling – waar verzoekster mee moet samenwerken in het kader van het contact met [minderjarige] – maar ook over de rechter, vindt dat zijn grondslag in de feiten. Verzoekster heeft kennelijk over beide getwitterd. Voor zover verzoekster het gevoel heeft dat de opmerkingen van de rechter breder moeten worden gezien dan enkel in het onder 3.3. geschetste kader en dat hieruit wel de schijn van vooringenomenheid blijkt, ziet de wrakingskamer daar onvoldoende aanknopingspunten voor.
3.5.
Gelet op het voorgaande is voor toewijzing van het wrakingsverzoek geen plaats.
4.De beslissing
De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster p/a haar advocaat;
• de belanghebbenden;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J. Eisses, O.M. Harms en M.P.M. Loos in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.