ECLI:NL:RBDHA:2020:6366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
C/09/594134 / KG RK 20-708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. dr. D.J.B. Bosscher, tegen de rechters mrs. A.M. Voorwinden, A.C. Bordes en J. Smeets. Het verzoek richtte zich tegen een bericht van de rechters waarin zij diverse processuele beslissingen in de hoofdzaak en een verzoekschriftprocedure toelichtten. De wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechters vooringenomen waren. De wrakingskamer overwoog dat de beslissingen van de rechters niet onbegrijpelijk waren en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat het ontbreken van een motivering bij de afwijzing van een verzoek om een extra conclusieronde geen grond voor wraking kon zijn. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet kon worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/26
zaak- /rekestnummer: C/09/594134 / KG RK 20-708
Beslissing van 6 juli 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. dr. D.J.B. Bosscher te Halfweg, gemeente Haarlemmermeer,
strekkende tot de wraking van
mrs. A.M. Voorwinden, A.C. Bordes en J. Smeets,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.
Belanghebbende in deze procedure zijn:
  • [belanghebbende 1] , advocaat mr. G.C. Endedijk,
  • [belanghebbende 2] , advocaat mr. M.J. Draaisma.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 9 juni 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 16 juni 2020;
- de schriftelijke berichten van 19 juni 2020 van de zijde van de beide belanghebbenden;
- het schriftelijke bericht/de akte van 19 juni 2020 van de zijde van verzoeker.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 22 juni 2020 zijn verschenen:
- verzoeker en zijn advocaat, die ter zitting pleitnotities heeft overgelegd.
- mr. Voorwinden, mede namens mrs. Bordes en Smeets.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met nummer C/09/574834 HA ZA 19-610 tussen verzoeker en de belanghebbenden. Die zaak (hierna: de hoofdzaak) betreft – zeer kort weergegeven – de door verzoeker van de belanghebbenden gevorderde schadevergoeding wegens een onrechtmatige daad. Die onrechtmatige daad is volgens verzoeker gelegen in het door de belanghebbenden op verzoek van de ex-echtgenote van verzoeker over hem opgestelde rapport. Op 6 mei 2020 heeft verzoeker in de hoofdzaak een incident houdende verzoek voor een voorlopig getuigenverhoor ingediend, hetgeen door de rechters is aangemerkt als een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor (hierna: de verzoekschriftprocedure). Zowel de hoofdzaak als de verzoekschriftprocedure worden door de rechters behandeld.
2.2.
Blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij schrijven van 19 juni 2020 en bij de mondelinge behandeling, richt het wrakingverzoek zich tegen het bericht van de rechters van 5 juni 2020 in de hoofdzaak, in welk verband verzoeker het navolgende aan zijn verzoek ten grondslag legt. Verzoeker wenst onder meer gedaagden als getuigen te horen over diverse aspecten betreffende het rapport, waarover gedaagden niet de waarheid spreken. De rechters hebben in de hoofdzaak een onbegrijpelijke regiebeslissing genomen met hun beslissing de hoofdzaak niet aan te houden totdat op het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is beslist. De rechters hebben daarmee de schijn gewekt al geoordeeld te hebben dat de getuigenverhoren geen betekenis kunnen hebben in de hoofdzaak. Het om efficiency redenen plannen van de comparitie in de hoofdzaak op dezelfde dag als de mondelinge behandeling in de verzoekschriftprocedure, onder dreiging de mondelinge behandeling in de verzoekschriftprocedure te annuleren als een gecombineerde behandeling op 30 juni 2020 niet mogelijk is, is ook een onbegrijpelijke regiebeslissing. Verder getuigt het ongemotiveerd afwijzen van het met gedaagden gedane gezamenlijke verzoek om een extra conclusieronde van partijdigheid en vooringenomenheid. Voor de hiervoor genoemde onbegrijpelijke regiebeslissingen is geen andere verklaring te geven dan dat deze zijn ingegeven door de vooringenomenheid van de rechters.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben zowel schriftelijk als ter zitting op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
De belanghebbenden hebben laten weten dat er volgens hen geen sprake is van vooringenomenheid of partijdigheid van de rechters. Beide belanghebbenden verzoeken de wrakingskamer te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in deze zaak niet in behandeling wordt genomen.
2.5.
Gelet op de aangevoerde wrakingsgronden is met name van belang wat de rechters op 24 april 2020 en op 5 juni 2020 aan partijen hebben bericht in de hoofdzaak.
Op 24 april 2020 is kort gezegd bericht dat de op 12 mei 2020 geplande comparitie in de hoofdzaak als gevolg van de coronamaatregelen is uitgesteld (daargelaten of de comparitie had moeten worden uitgesteld omdat geen rekening was gehouden met de verhinderdata van verzoeker) en welke mogelijkheden er zijn om in de huidige situatie zaken af te doen. Daarbij worden vijf opties gegeven. Verder wordt opgemerkt, voor zover thans relevant:
“U hebt eerder geschreven dat de zitting in uw zaak niet hoeft door te gaan, en verzocht om de zaak naar de rol te verwijzen voor conclusies van re- en dupliek. Zoals u ziet valt dit niet onder de mogelijkheden binnen het Corona-beleid van de rechtbank Den Haag. We willen u daarom vragen u nogmaals uit te spreken over de voortzetting van de procedure. (…)”
Op 5 juni 2020 is bericht, voor zover thans relevant:
“(…) De rechtbank ziet aanleiding terug te komen op haar beslissing van 15 mei jl om de procedure met nummer 574834 aan te houden totdat een beschikking is gewezen in de zaak HA RK 20-221. De procedure met nummer 574834 loopt al lange tijd. De dagvaarding dateert van 27 mei 2019 en de comparitie in deze zaak was gepland op 12 mei jl. en deze is slechts uitgesteld vanwege de Corona-maatregelen. Om onnodige vertraging te voorkomen, zal de rechtbank de procedure met nummer 574834 dan ook niet aanhouden totdat op het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is beslist. Dat [verzoeker] bij brief van 3 oktober 2019 al heeft opgemerkt dat hij ter comparitie gedaagden als getuigen wil doen horen, leidt niet tot een ander oordeel. Het horen van getuigen vindt ofwel plaats nadat een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is gedaan, ofwel op grond van een bewijsopdracht. De rechtbank heeft pas om 6 mei jl. (en niet in oktober 2019) een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ontvangen, dat wil zeggen zes dagen voor de geplande zitting in de procedure met nummer 574834. De rechtbank acht het dan ook in strijd met de goede procesorde de zitting aan te houden totdat op het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor is beslist. Anders dan [verzoeker] schrijft is het ook niet gebruikelijk dat een reeds aanhangig gemaakte procedure wordt aangehouden indien een verzoekschrift voor een voorlopig getuigenverhoor wordt ingediend, waarbij dezelfde partijen betrokken zijn.
De rechtbank overweegt voorts dat nu [verzoeker] niet zonder voorbehouden heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van de procedure met nummer 574834, geen sprake is van een eenstemmige keuze voor schriftelijke afdoening van deze zaak. Dat betekent dat de procedure met nummer 574834 zal worden voortgezet met een comparitie van partijen.
Normaal gesproken zou de rechtbank nu verhinderdata opvragen. Nu op grond van de verhinderdata van partijen in de zaak HA RK 20-221 een mondelinge behandeling is bepaald op 30 juni a.s., ziet de rechtbank de mogelijkheid de comparitie van partijen in de procedure met nummer 574834 eveneens op die dag te laten plaatsvinden. Mr. Endedijk heeft in zijn brief van 30 juni 2020 onder punt 17 al op deze mogelijkheid gewezen. De rechtbank verzoekt de advocaten van de andere partijen zich hierover kort uit te laten. Mocht een gecombineerde behandeling op 30 juni a.s. niet mogelijk zijn, dan overweegt de rechtbank voor beide zittingen een nieuwe datum te bepalen.
(…)”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt tegen deze achtergrond dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Verder moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.3.
Dat laatste is hier niet aan de orde. De motivering van de beslissing om de hoofdzaak niet aan te houden in afwachting van de uitkomst van de verzoekschriftprocedure om onnodige vertraging van de hoofdzaak te voorkomen, is niet onbegrijpelijk. Ook de beslissing om de zaken op dezelfde dag te behandelen, ook als de zitting op 30 juni 2020 geen doorgang kan vinden, is niet onbegrijpelijk. Van omstandigheden die maken dat deze beslissingen althans de motivering daarvan niet anders kunnen worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechters is niet gebleken.
3.4.
Voor zover verzoeker veronderstelt dat de rechters met (de motivering van) de beslissingen feitelijk al “laten doorschemeren” dat zij het niet noodzakelijk achten om getuigen te horen in de hoofdzaak of om het voorlopig getuigenverhoor toe te wijzen, dan is dat niet terecht omdat zowel in de hoofdzaak als in de verzoekschriftprocedure op dat punt nog geen beslissingen zijn genomen. Zoals door de rechters is toegelicht, is een mogelijkheid dat verzoeker in de hoofdzaak een bewijsopdracht krijgt die (onder meer) kan strekken tot het doen horen van getuigen. Verder is de behandeling van het verzoekschrift tot het horen van getuigen op dezelfde dag als de comparitie in de hoofdzaak ingegeven door praktische redenen aldus de rechters, namelijk dat partijen dan toch naar de rechtbank moeten komen. Ook een behandeling op dezelfde dag verandert niet dat in beide procedures de beslissing over het al dan niet toestaan van het horen van getuigen dan wel het geven van een bewijsopdracht tot het horen van getuigen nog moet worden genomen.
3.5.
Verzoeker heeft verder nog aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de rechters het gezamenlijke verzoek van partijen om een extra conclusieronde ongemotiveerd hebben afgewezen. Zoals vermeld onder 3.2 kan het ontbreken van een motivering van een beslissing echter geen grond zijn voor wraking. De wrakingskamer stelt overigens vast dat de rechters wel hebben meegedeeld dat verwijzing naar de rol voor conclusies van re- en dupliek niet valt onder de mogelijkheden die het coronabeleid van de rechtbank Den Haag biedt als alternatief voor een fysieke comparitie van partijen. Voor zover dit als motivering zou moeten worden beschouwd, acht de wrakingskamer dit niet onbegrijpelijk en hoe dan ook niet blijk gevend van vooringenomenheid. Voor zover partijen nog zijn ingegaan op hetgeen volgt uit artikel 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan dat in het licht van het vorenstaande onbesproken blijven.
3.6.
Voor zover verzoeker nog refereert aan ander, kort gezegd, slordig handelen van de rechtbank in aanloop naar het bericht van 5 juni 2020, overweegt de wrakingskamer dat de rechters erkennen dat er in de procedures van verzoeker zaken niet goed zijn verlopen, met name op het vlak van de beantwoording van mails en de communicatie. Voor zover dit al opgevat moet worden als een wrakingsgrond is verzoeker daarmee te laat omdat dit gaat om communicatie (veel) eerder dan 5 juni 2020 en hij pas in zijn schrijven van 19 juni 2020 aangeeft dat dit handelen getuigt van vooringenomenheid.
3.7.
Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.8.
De wrakingskamer overweegt volledigheidshalve dat niet is gebleken dat verzoeker misbruik heeft gemaakt van het middel van wraking. De wrakingskamer ziet dan ook geen aanleiding om, zoals de belanghebbenden hebben verzocht, te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat;
• de belanghebbenden p/a/ hun advocaten;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.P.M. Loos, J. Eisses en O.M. Harms in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.A.E. Scheers en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.