ECLI:NL:RBDHA:2020:6370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
C/09/591279 / JE RK 20-854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van zorgen over de veiligheid en ontwikkeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 juli 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2020, te [geboorteplaats]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van ernstige zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er reeds tijdens de zwangerschap van de moeder zorgen waren over conflicten en huiselijk geweld tussen de ouders. Ondanks ontkenningen van de ouders over deze zorgen, zijn er meldingen van politie en zorginstanties die de zorgen onderbouwen. De kinderrechter heeft de ouders opgeroepen om samen te werken met de hulpverlening, maar heeft ook geconstateerd dat de situatie onduidelijk blijft en dat er risico's zijn voor de minderjarige.

De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling voor een periode van negen maanden te verlenen, in plaats van het verzochte jaar, om zo meer duidelijkheid te krijgen over de gezinssituatie en de inzet van hulpverlening. De ouders zijn opgeroepen om hun medewerking te verlenen aan deze procedure. De kinderrechter heeft de beslissing mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoeker en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/591279 / JE RK 20-854
Datum uitspraak: 9 juli 2020

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het op 30 juni 2020 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
en
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 17 april 2020 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 17 april 2020 tot 10 juli 2020 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 17 april 2020.
Op 6 juli 2020 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader;
  • de moeder;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordigers van de GI] beiden namens de gecertificeerde instelling;
  • mevrouw [A.] , tolk in de Arabische taal, ten behoeve van de moeder.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en de veiligheid van [minderjarige] . Reeds tijdens de zwangerschap waren er ernstige zorgen over conflicten en huiselijk geweld tussen de ouders. De vermoedens en zorgen over hun onderlinge relatie worden door de ouders ontkend, terwijl er politie- en zorgmeldingen zijn gedaan. De Raad maakt zich, evenals de gecertificeerde instelling, zorgen over de houding van de ouders, met name over hun ambivalente houding richting de hulpverlening en de wisselende uitspraken van de moeder over het huiselijk geweld door de vader. Er is veel onduidelijkheid ontstaan over de (blijvende) veiligheid van [minderjarige] en het nog ongeboren kind waarvan moeder inmiddels zwanger is, en daarmee zijn de zorgen in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling onvoldoende afgenomen. Er zijn thans zorgen dat de moeder erg kwetsbaar is en dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie en mogelijke onderdrukking door de vader. Het functioneren van de ouders kan gevolgen hebben voor de verzorging, veiligheid en hechting van [minderjarige] als er opnieuw onveilige situaties ontstaan. Voor [minderjarige] is het van belang dat hij in een stabiele en veilige opvoedomgeving kan opgroeien. Omdat de zorgen ernstig zijn en er beperkt zicht is op de opvoedomgeving en vaardigheden van de ouders, is het volgens de Raad en de gecertificeerde instelling noodzakelijk dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld. [minderjarige] is namelijk erg kwetsbaar en – gelet op zijn leeftijd – volledig afhankelijk van de ouders. Als de ouders laten zien dat zij de zorg voor [minderjarige] en het nog ongeboren kind goed vorm kunnen geven, is een ondertoezichtstelling wellicht niet nodig voor één jaar. Het is in ieder geval belangrijk dat [minderjarige] naar het consultatiebureau blijft gaan en dat het ongeboren kind door een verloskundige en gynaecoloog wordt gezien.
De vader is het niet eens met het verzoek. Volgens hem berusten de zorgen van de Raad en de gecertificeerde instelling niet op de waarheid, er is slechts sprake van roddels en geruchten. Er is niets gebeurd tussen de vader en de moeder en er zijn de afgelopen maanden ook geen bewijzen daarvan of nieuwe zorgen naar voren gekomen. Beschuldigingen komen vooral van de familie van moeder, omdat ze het niet eens zijn met de relatie tussen hem en de moeder. De zorgen van de politie zijn niet onderbouwd. Gesprekken die de moeder met het Crisis Interventie Team heeft gehad, zijn mogelijk verkeerd opgevat, omdat er geen tolk bij aanwezig is geweest. De vader zorgt goed voor de zwangere moeder en [minderjarige] . Ter zitting laat hij zien dat de moeder voldoende geld heeft om voor eten te zorgen. De beschuldiging dat hij haar geen geld geeft, is dus onjuist, aldus de vader. Hij meent dat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is en enkel belastend is voor hemzelf en de moeder. De vader geeft te kennen dat de moeder bang is om haar nieuwe zwangerschap aan te kondigen bij de huisarts, omdat [minderjarige] dan mogelijk uit huis zal worden geplaatst.
De moeder kan evenmin instemmen met het verzoek. De moeder wil graag met rust gelaten worden en benadrukt dat zij is getrouwd met de vader uit liefde en dat er op geen enkele wijze sprake is van dwang. De moeder heeft ter zitting betwist dat zij tegen haar zus heeft gezegd dat er aan haar geld en eten voor [minderjarige] werd onthouden door haar echtgenoot en zij heeft benadrukt dat zij aangifte tegen de vader zal doen als hij iets doet dat niet mag. De moeder gaat nu naar een andere verloskundige, omdat zij zeer is geschrokken van de beschuldigingen en de vorige verloskundige nu niet meer vertrouwt.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat er ernstige zorgen zijn over de relatiepatronen tussen de ouders en daardoor ook over de veiligheid van [minderjarige] en de nog ongeboren baby van de ouders. Die zorgen zijn gebaseerd op berichten van de politie, het Crisis Interventie Team, de familie van moeder en de verloskundige. Daaruit komt het beeld naar voren dat de vader ten opzichte van de moeder moeite heeft om zijn agressie in de hand te houden. Mocht er sprake zijn van agressie dan is het duidelijk dat dit zeer schadelijk is voor [minderjarige] (en het nog ongeboren kind). Ook indien daarvan geen sprake is, maar er wel grote spanningen zijn tussen de ouders onderling dan wel tussen de ouders en de familie van moeder dan kan dit ook (zeer) schadelijk zijn voor jonge kinderen. Tegenover de berichten over zorgelijke spanningen en agressie staan de bevindingen van Ambulante Spoedhulp en het geboortehotel waar de ouders de eerste tijd na de geboorte van [minderjarige] hebben verbleven. Zij zagen over het algemeen liefdevolle ouders die voor elkaar en voor hun kind konden zorgen. Voorts ontkennen de ouders thans stellig dat er sprake is van grote problemen en vinden zij dat de enige bron van spanning de bemoeienis van jeugdbescherming is. Ook de Raad voor de Kinderbescherming die het verzoek tot ondertoezichtstelling heeft gedaan, onderkent dat sprake is van een dilemma. Onduidelijk is wat de situatie tussen ouders precies is en ook of een ondertoezichtstelling niet averechts werkt. De kinderrechter is echter met de Raad van oordeel dat gelet op de kwetsbaarheid van [minderjarige] en het nog ongeboren kind en de veelheid aan zorgwekkende signalen geen risico mag worden genomen en de gecertificeerde instelling nog tijd moet krijgen om meer duidelijkheid te creëren. De kinderrechter acht het echter passend om de ondertoezichtstelling voor een kortere duur te verlenen dan verzocht, namelijk voor de duur van negen maanden. Deze periode zou toereikend moeten zijn om een betere inschatting te kunnen maken van de gezinssituatie en de eventuele inzet van hulpverlening. De kinderrechter roept de ouders op daaraan hun medewerking te verlenen. Als blijkt dat de situatie is zoals zij hebben verklaard, dan kan de ondertoezichtstelling eerder worden afgesloten dan wel niet te worden verlengd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 10 juli 2020 tot 10 april 2021 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2020 door mr. C.J. van der Wilt, kinderrechter, in tegenwoordigheid van P.M. Hoekstra als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.