ECLI:NL:RBDHA:2020:6390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/274
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning studie en kostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'studie', welke door de staatssecretaris op 20 december 2019 was afgewezen. Na bezwaar gemaakt te hebben, werd het bezwaar op 4 juni 2020 gegrond verklaard, maar de verzoeker trok zijn verzoekschrift op 8 juni 2020 in. Tegelijkertijd vroeg hij om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van de procedure.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat partijen niet om een zitting hebben verzocht en het onderzoek gesloten. De rechter heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker recht had op vergoeding van de proceskosten, omdat de staatssecretaris na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening aan de verzoeker tegemoet was gekomen. De kosten werden vastgesteld op € 525,- voor rechtsbijstand.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/274

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning onder de beperking “studie” afgewezen.
Verzoeker heeft bij brief van 13 januari 2020 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij beschikking van 4 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard.
Verzoeker heeft het verzoekschrift bij brief van 8 juni 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het verzoek heeft verzoeker verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft bij brief van 9 juni 2020 verweerder in de gelegenheid gesteld op het verzoek te reageren. Verweerder heeft op 23 juni 2020 verweer gevoerd.
Verzoeker heeft op 24 juni 2020 gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb is artikel 8:75a Awb van overeenkomstige toepassing op uitspraken in de voorlopige voorzieningenprocedure.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek is ingetrokken, omdat verweerder na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening tegemoet is gekomen aan verzoeker en dat verzoeker tegelijk met de intrekking van het verzoek heeft verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
5. Bij brief van 23 juni 2020 stelt verweerder zich op het standpunt dat, gelet op de toekenning van de proceskosten in bezwaar en gezien de samenhang tussen het bezwaarschrift en het verzoek om een voorlopige voorziening deze zaken als één zaak dienen te worden beschouwd.
6. Naar aanleiding van het standpunt van verweerder voert verzoeker bij brief van
24 juni 2020 aan dat ingevolge artikel 3 van het Besluit alleen zaken als één zaak kunnen worden beschouwd als ze gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig bij dezelfde instantie zijn behandeld. Dat is hier niet het geval.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit geen sprake. Ingevolge dit artikel zijn samenhangende zaken de door één of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn. Het onderhavige bezwaar en het verzoek betreffen echter verschillende fasen in een procedure die elk gericht zijn op verschillende rechtsgevolgen en behandeld worden door verschillende instanties.
8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, wegingsfactor 1).
9. Ingevolge artikel 8:82, vijfde lid, van de Awb ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van
€ 178,- vergoedt.

BeslissingDe voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedragvan € 525,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.C. Karels, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 6 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.