In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'studie', welke door de staatssecretaris op 20 december 2019 was afgewezen. Na bezwaar gemaakt te hebben, werd het bezwaar op 4 juni 2020 gegrond verklaard, maar de verzoeker trok zijn verzoekschrift op 8 juni 2020 in. Tegelijkertijd vroeg hij om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van de procedure.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat partijen niet om een zitting hebben verzocht en het onderzoek gesloten. De rechter heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker recht had op vergoeding van de proceskosten, omdat de staatssecretaris na het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening aan de verzoeker tegemoet was gekomen. De kosten werden vastgesteld op € 525,- voor rechtsbijstand.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 178,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier A.C. Karels. Deze uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.