ECLI:NL:RBDHA:2020:6403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
AWB 20/1326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op bezwaar in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld bij de Rechtbank Den Haag wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf. Eiseres had op 18 februari 2020 beroep ingesteld, nadat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig had gereageerd op haar bezwaar van 20 juni 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn was verstreken en dat eiseres verweerder op 13 januari 2020 in gebreke had gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de wettelijk vereiste termijn een besluit heeft genomen.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 262,50 en het betaalde griffierecht van € 178,- aan haar vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van griffier N. Joacim. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet openbaar uitgesproken, maar zal dit alsnog gebeuren zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiseres] , geboren [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit,

V-nummer: [V-nummer] , eiseres
[referent], referent,
(gemachtigde: mr. M.L. van Riel)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 18 februari 2020 bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 20 juni 2019, gericht tegen het besluit van 23 mei 2019, waarbij de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf is afgewezen.
Bij brief van 28 april 2020 heeft de rechtbank verweerder verzocht binnen twee weken na verzending van die brief te berichten wat de huidige stand van zaken is. Verweerder heeft op 7 mei 2020 gereageerd.

Overwegingen

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Uit artikel 76 van de Vreemdelingenwet (Vw) volgt dat, indien bezwaar wordt gemaakt tegen een beschikking omtrent de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, bedoeld in artikel 1a, onderdeel b van de Vw, in afwijking van artikel 7:10, eerste lid, Awb, wordt beslist binnen negentien weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij brief van 8 juli 2019 heeft verweerder de beslistermijn met 6 weken verdaagd. Eiseres kan uiterlijk op 26 december 2019 de beschikking verwachten.
De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken.
De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres verweerder bij brief van 13 januari 2020 heeft meegedeeld dat hij ingebreke is en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
Het beroep is kennelijk gegrond.
In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Volgens het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
Verweerder heeft in zijn schrijven van 7 mei 2020 het volgende aangevoerd. De op dat moment geldende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus hebben invloed op de behandeling van het bezwaarschrift van eiseres omdat er nadere onderzoeken moeten worden gedaan, terwijl deze onderzoeken nu niet door kunnen gaan. Verweerder is voornemens referent uit te nodigen voor een hoorzitting. Hierna zal een ID-gehoor opgestart worden voor eiseres op de ambassade in Addis Abeba. Vervolgens zal een DNA-onderzoek worden opgestart. Deze onderzoeken kunnen plaatsvinden wanneer de ambassade weer open is. Gelet hierop en in het licht van de getroffen maatregelen is het op dit moment niet bekend of en zo ja wanneer een beslissing op het bezwaarschrift genomen kan worden.
10. Nu verweerder heeft aangegeven dat referent nog in de gelegenheid wordt gesteld het bezwaar mondeling toe te lichten is een beslistermijn van twee weken, gelet op de wettelijke voorschriften die in een asielprocedure in acht genomen moeten worden, niet reëel. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat verweerder binnen een termijn van acht weken na verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar dient te nemen.
11. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Eiseres heeft in de gronden van beroep van 20 februari 2020 verzocht om vaststelling van deze dwangsom.
12. De rechtbank stelt vast dat verweerder de verbeurde dwangsom bij besluit van 20 april 2020 reeds heeft vastgesteld. Aan eiseres is een dwangsom, als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, toegekend van € 1442,-.
13. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder een dwangsom van €100,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De aanvrager kan, indien de dwangsomperiode is verstreken zonder dat verweerder een besluit op het bezwaar heeft genomen, opnieuw beroep instellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).
15. Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,- dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluit;
- draagt verweerder op een besluit op bezwaar te nemen binnen acht weken
na de dag van verzending van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7500,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van N. Joacim, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank.
Het verzet dient gedaan te worden door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.