Uitspraak
REchtbank DEN Haag
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, die haar woning moest sluiten op basis van de Opiumwet. De burgemeester van Den Haag had op 25 mei 2020 besloten de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van zes maanden, omdat er ernstige aanwijzingen waren dat de woning werd gebruikt voor de productie en handel in harddrugs. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er bij een doorzoeking op 3 april 2020 in de woning van verzoekster aanzienlijke hoeveelheden harddrugs zijn aangetroffen, waaronder cocaïne. De rechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten op basis van artikel 13b van de Opiumwet, en dat de sluiting noodzakelijk was ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. Verzoekster voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in haar woning en dat de sluiting een ernstige inbreuk op haar leven zou betekenen, vooral omdat zij ook een cateringbedrijf vanuit haar woning exploiteerde.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting kon besluiten, gezien de ernst van de overtredingen en het risico voor de openbare orde. De rechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het belang van de sluiting zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om in haar woning te blijven. De uitspraak is gedaan in een tijd waarin de coronamaatregelen van invloed waren op de procedure, maar de rechter heeft benadrukt dat de beslissing op een later moment openbaar zal worden gemaakt.