ECLI:NL:RBDHA:2020:6609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
09/748006-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • rechter-commissaris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging proces-verbaal van verhoor in het MH17-proces met betrekking tot getuige V11

In deze zaak heeft de rechter-commissaris geconcludeerd dat er geen uitvoering kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 226b lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot het proces-verbaal van verhoor van getuige V11 in het MH17-proces. Dit volgde na de vernietiging van een eerdere beschikking door de raadkamer, die de status van bedreigde getuige voor V11 had afgewezen. De officier van justitie had op 28 mei 2018 een vordering ingediend om de status van bedreigde getuige te verlenen, welke door de rechter-commissaris was toegewezen. Echter, na hoger beroep door de verdediging, heeft de raadkamer op 23 april 2020 deze beschikking vernietigd.

De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van verhoor van getuige V11 aan het Openbaar Ministerie (OM) was verstrekt en aan het procesdossier was toegevoegd. Aangezien de rechter-commissaris het proces-verbaal niet meer onder zich had, was vernietiging niet mogelijk. De verdediging stelde dat de wet en de beslissing van de rechtbank duidelijk waren en dat het proces-verbaal van verhoor vernietigd moest worden. De rechter-commissaris oordeelde echter dat de onverwijlde verstrekking van het proces-verbaal aan het OM in het kader van het opsporingsonderzoek gebruikelijk was, vooral in een onderzoek tegen een NN-verdachte.

De rechter-commissaris concludeerde dat de zittingsrechter verantwoordelijk is voor de beoordeling van de rechtsgevolgen van de beslissing van de raadkamer. De rechter-commissaris heeft geen aanleiding gezien om zich met de zittingsrechter te verstaan over de kwestie van de vernietiging van het proces-verbaal van verhoor. De conclusie was dat er geen uitvoering kon worden gegeven aan artikel 226b lid 3 Sv, en dit gold ook voor het proces-verbaal ex artikel 226e Sv, dat betrekking had op de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige V11.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Strafrecht

Rechter-commissaris

Parketnummer : 09/748006-19

Proces-verbaal ex artikel 226b lid 3 Sv

in de strafzaak tegen verdachte:

[verdachte]

[geboortedatum] , geboorteplaats onbekend.

Procedure

Bij beschikking van 23 april 2020 heeft de meervoudige raadkamer van deze rechtbank (hierna: de raadkamer) de beschikking ex artikel 226a Sv van de rechter-commissaris van 5 juli 2018 inzake getuige V11 vernietigd en de vordering van de officier van justitie van 28 mei 2018 tot verlening van de status van bedreigde getuige aan getuige V11 afgewezen.
Bij brief van 29 april 2020 heeft de officier van justitie zich uitgelaten over de gevolgen van de beslissing van de raadkamer voor het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige V11 (hierna: het proces-verbaal van verhoor). Ten eerste heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid om uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 226b lid 3 Sv (te weten de vernietiging van het proces-verbaal van verhoor) inmiddels is verschoven naar de zittingsrechter. Daarom heeft de officier van justitie de rechter-commissaris verzocht om zich hierover met de zittingsrechter te verstaan. Ten tweede heeft de officier van justitie de vraag opgeworpen of verwijdering van het proces-verbaal van verhoor uit het dossier en de daaropvolgende vernietiging mogelijk en wenselijk is. Volgens de officier van justitie zijn hierover verschillende lezingen mogelijk en dient de verdediging in de gelegenheid te worden gesteld zich hierover uit te laten.
De rechter-commissaris heeft de verdediging om een reactie op de brief van de officier van justitie gevraagd. De verdediging heeft haar reactie op 8 mei 2020 toegezonden. Daarin heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de wet (te weten de artikelen 226a en 226b Sv) en de beslissing van de rechtbank duidelijk zijn en dat het proces-verbaal van verhoor moet worden vernietigd.

Vernietiging proces-verbaal van verhoor

Met betrekking tot getuige V11 geldt het volgende:
  • op 28 mei 2018 heeft de officier van justitie in onderzoek Primo tegen een NN-verdachte een vordering ex artikel 181 juncto artikel 226a Sv gedaan;
  • bij beschikking van 5 juli 2018 heeft de rechter-commissaris deze vordering toegewezen;
  • tussen 5 juli 2018 en 25 september 2018 heeft de rechter-commissaris de getuige V11 overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 226c-226f Sv als bedreigde getuige gehoord;
  • het proces-verbaal van verhoor is aan de officier van justitie verstrekt en de officier van justitie heeft het proces-verbaal van verhoor aan het procesdossier toegevoegd (proces-verbaal van netto verhoor rechtbank getuige V11, [nummer] );
  • nadien heeft de verdediging hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking van de rechter-commissaris, welk hoger beroep op 23 april 2020 gegrond is verklaard (zie hiervoor onder ‘procedure’).
Ingevolge artikel 226b lid 3 Sv draagt de rechter-commissaris in het geval dat het hoger beroep tegen een beschikking ex artikel 226a lid 1 Sv gegrond wordt geoordeeld en de rechter-commissaris de getuige (met inachtneming van de artikelen 226c-226f Sv) al heeft gehoord, zorg dat het proces-verbaal van verhoor van de getuige wordt vernietigd. Artikel 226b lid 3 Sv ligt in het verlengde van artikel 226a lid 3 Sv. Daarin is bepaald dat indien de rechter-commissaris overgaat tot het verhoor van de getuige zolang tegen de beschikking tot statusverlening nog hoger beroep open staat, de rechter-commissaris het proces-verbaal van verhoor van de getuige onder zich houdt totdat op het hoger beroep is beslist.
In het geval van getuige V11 heeft de rechter-commissaris het proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in een onderzoek tegen een NN-verdachte, niet onder zich gehouden, maar aan de officier van justitie verstrekt waarop deze het proces-verbaal van verhoor bij de stukken heeft gevoegd. Vernietiging van het proces-verbaal van verhoor is in dat geval niet meer mogelijk, omdat de rechter-commissaris het proces-verbaal niet meer onder zich heeft. Het is niet aan de rechter-commissaris om een proces-verbaal uit het procesdossier te (laten) verwijderen. De zaak is bovendien op 9 maart 2020 op zitting aangebracht en vanaf dat moment gaat de zittingsrechter over de samenstelling van het procesdossier.
De verdediging heeft gesteld dat in het geval van getuige V11 is gehandeld in strijd met de regeling van de artikelen 226a-226f Sv, omdat het proces-verbaal van verhoor is verstrekt voordat op het hoger beroep was beslist. Daarmee miskent de verdediging dat de vordering tot statusverlening aan getuige V11 is gedaan en de bijbehorende beschikking is afgegeven in een onderzoek tegen een NN-verdachte. Zolang deze beschikking niet aan een specifieke verdachte is betekend, is hoger beroep daartegen niet aan de orde. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in een onderzoek tegen een NN-verdachte, wil de verklaring van de bedreigde getuige tot bewijs kunnen worden gebezigd, de verdediging alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld de bedreigde getuige te ondervragen, terwijl ervan wordt uitgegaan dat de officier van justitie deelneemt aan het verhoor (Kamerstukken II 1991-1992, 22 483, nr. 3, p. 25; Kamerstukken II 1992-1993, 22 483, nr. 6, p. 9). Dit impliceert dat de onverwijlde verstrekking van het proces-verbaal van verhoor in een NN-onderzoek aan de officier van justitie het uitgangspunt is, met het oog op de voortgang van het opsporingsonderzoek. Dat de raadkamer heeft overwogen dat de officier van justitie op 28 mei 2018 een vordering op naam had kunnen en moeten indienen aangezien jegens de verdachte op 25 oktober 2016 een proces-verbaal van verdenking is opgemaakt (waarover de rechter-commissaris ten tijde van het verlenen van de status op 5 juli 2018 overigens niet beschikte), maakt dit niet anders. Weliswaar levert dit – gelet op de overwegingen van de raadkamer – naast het feit dat de verdachte niet (vooraf noch achteraf) in de gelegenheid is gesteld op de vordering te worden gehoord, een grond op voor het vernietigen van de statusbeschikking en het alsnog afwijzen van de vordering, maar dat betekent niet dat het proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in een onderzoek tegen een NN-verdachte, destijds in strijd met de artikelen 226a-226f Sv is verstrekt.
De rechter-commissaris ziet geen aanleiding om zich met de zittingsrechter te verstaan over deze kwestie, zoals door de officier van justitie gesuggereerd. Vernietiging van het proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris is in dit geval niet meer mogelijk. Het is aan de zittingsrechter te beoordelen welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan de beslissing van de raadkamer van 23 april 2020.

Conclusie

Op grond van het vorenstaande komt de rechter-commissaris tot de conclusie dat ten aanzien van het door de rechter-commissaris opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige V11 geen uitvoering kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 226b lid 3 Sv. Dat geldt, in het verlengde daarvan, ook ten aanzien van het proces-verbaal ex artikel 226e Sv (proces-verbaal van verrichtingen en bevindingen houdende onderzoek naar de betrouwbaarheid verklaring V11) van 20 februari 2019.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal te Badhoevedorp op 12 mei 2020.
[rechter-commissaris]