In deze zaak heeft de rechter-commissaris geconcludeerd dat er geen uitvoering kan worden gegeven aan het bepaalde in artikel 226b lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot het proces-verbaal van verhoor van getuige V11 in het MH17-proces. Dit volgde na de vernietiging van een eerdere beschikking door de raadkamer, die de status van bedreigde getuige voor V11 had afgewezen. De officier van justitie had op 28 mei 2018 een vordering ingediend om de status van bedreigde getuige te verlenen, welke door de rechter-commissaris was toegewezen. Echter, na hoger beroep door de verdediging, heeft de raadkamer op 23 april 2020 deze beschikking vernietigd.
De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat het proces-verbaal van verhoor van getuige V11 aan het Openbaar Ministerie (OM) was verstrekt en aan het procesdossier was toegevoegd. Aangezien de rechter-commissaris het proces-verbaal niet meer onder zich had, was vernietiging niet mogelijk. De verdediging stelde dat de wet en de beslissing van de rechtbank duidelijk waren en dat het proces-verbaal van verhoor vernietigd moest worden. De rechter-commissaris oordeelde echter dat de onverwijlde verstrekking van het proces-verbaal aan het OM in het kader van het opsporingsonderzoek gebruikelijk was, vooral in een onderzoek tegen een NN-verdachte.
De rechter-commissaris concludeerde dat de zittingsrechter verantwoordelijk is voor de beoordeling van de rechtsgevolgen van de beslissing van de raadkamer. De rechter-commissaris heeft geen aanleiding gezien om zich met de zittingsrechter te verstaan over de kwestie van de vernietiging van het proces-verbaal van verhoor. De conclusie was dat er geen uitvoering kon worden gegeven aan artikel 226b lid 3 Sv, en dit gold ook voor het proces-verbaal ex artikel 226e Sv, dat betrekking had op de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige V11.