ECLI:NL:RBDHA:2020:6615
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van beroep en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met proceskostenveroordeling
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, heeft eiser, met V-nummer [V-nummer], beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn verblijfsrecht is beëindigd en hij ongewenst is verklaard. Het primaire besluit werd genomen op 13 februari 2019, en het bestreden besluit op 19 juni 2019, waarin het bezwaar van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Op 17 januari 2020 diende verweerder een verweerschrift in, maar op 22 januari 2020 werd medegedeeld dat het bestreden besluit was ingetrokken en dat er binnen zes weken een nieuw besluit zou volgen.
De zitting vond plaats op 29 januari 2020, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Op 30 januari 2020 werd het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard, waarna eiser zijn beroep en verzoek om voorlopige voorziening introk. Eiser verzocht de rechtbank om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank deed uitspraak op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting, en oordeelde dat verweerder gehouden was om de proceskosten te vergoeden, aangezien hij aan eiser tegemoet was gekomen.
De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 1.050,- voor de beroepsprocedure en € 525,- voor de voorlopige voorziening, en veroordeelde verweerder tot betaling van deze bedragen. Tevens werd bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 348,- aan hem zou worden vergoed. De uitspraak werd gedaan op 15 juli 2020, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.